Gevarenaanduidingen
Een overbelasting kan leiden tot de vernieling van het apparaat,
brand of elektrische schokken.
De stroomkring waarop het apparaat en de last worden aangeslo-
ten, moet beveiligd zijn met een installatieautomaat volgens EN
60898-1 (karakteristiek B of C, max. 16 A nominale stroom, min. 6 kA
afschakelvermogen, energiebegrenzingsklasse 3). De installatie-
voorschriften volgens VDE 0100 resp. HD384 of IEC 60364 moeten
in acht worden genomen. De installatieautomaat moet voor de ge-
bruiker gemakkelijk bereikbaar en als scheidingsinrichting voor het
apparaat gemarkeerd zijn.
Vóór het aansluiten van de actor moet de betreffende zekering uit de
zekeringkast worden verwijderd.
Het apparaat mag, met uitzondering voor de configuratie, alleen
worden gebruikt met de bijbehorende schakelaarafdekking.
Het apparaat is ongeschikt voor vrijschakelen.
Het laagst instelbare dimniveau moet zo worden ingesteld dat de
aangesloten lamp in deze modus nog zichtbaar brandt. Dit laagste
dimniveau is standaard op een waarde van 10 % (referentiewaarde
voor een gloeilamp van 25 W) ingesteld. Als u gloeilampen met an-
dere vermogens of geen gloeilampen (maar bijv. ledlampen) gebru-
ikt, dan kan het nodig zijn om de parameter te wijzigen. Een precie-
ze beschrijving voor de instelling vindt u in de HmIP-Wired
systeemhandleiding of in de WebUI handleiding.
Het apparaat kan TF/CAB-signalen herkennen om schommelingen
in de helderheid te voorkomen. Toch kan een kortstondig flikkeren
van de lamp op basis van TF/CAB-signalen niet volledig worden uit-
gesloten.
106