GEBRUIKSHANDLEIDING
vervolgens op het display wordt weergegeven.
Om deze functie uit te schakelen, houdt u toets 6) ingedrukt tot de MAX- of MIN-indicatie
van het display verdwijnt.
Toets HOLD
Druk op toets 7) om de weergegeven waarde vast te zetten. Nu verschijnt de aanduiding
HOLD op het display.
Om deze functie uit te schakelen, drukt u toets 7) in tot de aanduiding HOLD van het
display verdwijnt.
Toets VERLICHTING
Druk op toets 8) om de verlichting van het scherm in of uit te schakelen.
METINGEN
De windsnelheid meten
Selecteer de VEL-functie met toets 3) en de meeteenheid met toets 5).
Verricht de meting en houd het instrument loodrecht t.o.v. de luchtstroom.
Instelling van het OPPERVLAK
Om het luchtvolume te meten, moet eerst het oppervlak van de buis worden ingesteld.
Om het oppervlak in te stellen, drukt u op toets 3) om naar de OPPERVLAK-functie te
gaan.
Druk op toets 5) om de waarde te selecteren en op toets 6) om u naar rechts te
verplaatsen naarmate de waarden worden ingesteld.
Nadat u de meeteenheid op deze manier hebt ingesteld, drukt u op toets 5) om de
ingestelde waarde te bevestigen en deze functie af te sluiten.
Meting van het luchtvolume
Om het luchtvolume te meten, moet eerst het oppervlak worden ingesteld waar de lucht
uitkomt:
Instelling van het OPPERVLAK
Om het oppervlak in te stellen, drukt u op toets 3) om naar de OPPERVLAK-
functie te gaan.
Druk op toets 5) om de waarde te selecteren en op toets 6) om u naar rechts te
verplaatsen naarmate de waarden worden ingesteld.
Nadat u de meeteenheid op deze manier hebt ingesteld, drukt u op toets 5) om
de ingestelde waarde te bevestigen en deze functie af te sluiten.
Na het oppervlak te hebben ingesteld, selecteert u de FLOW-functie met toets 3) en
verricht u de meting terwijl u het instrument loodrecht t.o.v. de luchtstroom houdt.
NL
41