Gebruik
Ingebruikneming
Bescherm het meetgereedschap tegen
vocht en fel zonlicht.
Stel het meetgereedschap niet bloot aan
extreme temperaturen of temperatuur-
schommelingen. Laat het bijvoorbeeld niet
lange tijd in de auto liggen. Laat het meetge-
reedschap bij grote temperatuurschomme-
lingen eerst op de juiste temperatuur komen
voordat u het in gebruik neemt. Bij extreme
temperaturen of temperatuurschommelin-
gen kan de nauwkeurigheid van het meetge-
reedschap nadelig worden beïnvloed.
Voorkom heftige schokken of vallen van het
meetgereedschap. Na sterke externe inwer-
kingen op het meetgereedschap dient u,
voordat u de werkzaamheden voortzet, altijd
een nauwkeurigheidscontrole uit te voeren
(zie „Nauwkeurigheidscontrole van het meet-
gereedschap", pagina 85).
In- en uitschakelen
Als u het meetgereedschap wilt inschakelen,
drukt u kort op de aan/uit-toets 14 of op de
toets Meten 10. Bij het inschakelen van het
meetgereedschap wordt de laserstraal nog niet
ingeschakeld.
Als u het meetgereedschap wilt uitschakelen,
drukt u lang op de aan/uit-toets 14.
Als er ca. 5 minuten geen toets op het meetge-
reedschap wordt ingedrukt, wordt het meetge-
reedschap automatisch uitgeschakeld om de
batterijen te ontzien.
Als er een meetwaarde is opgeslagen, blijft deze
na het automatisch uitschakelen bewaard. Na
het opnieuw inschakelen van het meetgereed-
schap wordt „M" in het display weergegeven.
Bosch Power Tools
Meten
Na het inschakelen werkt het meetgereedschap
in de functie lengtemeting. Andere meetfuncties
kunt u instellen door op de bijbehorende func-
tietoets te drukken (zie „Meetfuncties",
pagina 80).
Als referentievlak voor de meting is na het in-
schakelen de achterkant van het meetgereed-
schap gekozen. Door op de toets Referentievlak
1 te drukken, kunt u het referentievlak wijzigen
(zie „Referentievlak kiezen", pagina 80).
Na het kiezen van de meetfunctie en het referen-
tievlak vinden alle overige stappen plaats door
het indrukken van de toets Meten 10.
Plaats het meetgereedschap met het gekozen
referentievlak tegen de gewenste meetlijn (bij-
voorbeeld tegen de muur).
Duw voor het inschakelen van de laserstraal op
de toets Meten 10.
Richt de laserstraal niet op personen of die-
ren en kijk zelf niet in de laserstraal, ook
niet vanaf een grote afstand.
Richt de laserstraal op het doeloppervlak. Druk
opnieuw op de toets Meten 10 om de meting te
starten.
Bij een ingeschakelde permanente laserstraal en
in de functies minimum- en maximummeting be-
gint de meting al nadat de meettoets 10 voor het
eerst wordt ingedrukt.
De meetwaarde verschijnt meestal binnen
0,5 seconden en uiterlijk na 4 seconden. De
duur van de meting is afhankelijk van de afstand,
de lichtomstandigheden en de weerspiegeling-
seigenschappen van het doeloppervlak. Het ein-
de van de meting wordt aangegeven door een
geluidssignaal. Na beëindiging van de meting
wordt de laserstraal automatisch uitgeschakeld.
Als ca. 20 seconden na het richten geen meting
plaatsvindt, wordt de laserstraal automatisch
uitgeschakeld om de batterijen te sparen.
Nederlands | 79
2 609 140 692 | (14.12.09)