14 Aanduiding van de belichtingscontrole
✴
De aanduiding van belichtingscontrole „o.k."
alleen op, als de opname in de TTL-/P-TTL-flitsfunctie,
c.q. de automatisch-flitsenfunctie correct werd belicht!
Verschijnt de aanduiding van de belichtingscontrole
'o.k.'
na de opname niet, dan is de opname onderbelicht en moet u de eerst-
volgend lagere diafragmawaarde instellen (bijv. diafragmawaarde 8 in plaats
van diafragmawaarde 11) of de afstand tot het onderwerp, c.q. het reflecteren-
de vlak (bijv. bij indirect flitsen) verkleinen en de opname herhalen. Let op de
aanduiding van de flitsreikwijdte in het display van de flitser (zie 15).
15 Aanduiding van de flitsreikwijdte
P
F 4.5
TTL
14 m
AZoom 70
14 m
ISO 200
graad van 25% van het onderwerp, die voor de meeste opnamesituaties geldt.
Sterke afwijkingen van de reflectiegraad, bijv. bij zeer sterk of zeer zwak reflec-
terende onderwerpen kunnen de reikwijdte beïnvloeden.
In de TTL- en automatisch-flitsenfunctie is het het beste wanneer het onderwerp
zich ongeveer in het midden van de aangegeven waarde bevindt. Daarmee
wordt de belichtingsautomatiek voldoende speelruimte geboden voor een gelijk-
matige verlichting. De minimale flitsafstand mag niet minder dan 10% van de
aangegeven waarde bedragen om overbelichting te vermijden! De aanpassing
aan de betreffende opnamesituatie kan bijv. door het veranderen van de dia-
fragmawaarde worden bereikt.
In de manual flitsfunctie M wordt de afstand tot het onderwerp aangegeven die
voor een correcte belichting moet worden aangehouden. De aanpassing aan de
betreffende opnamesituatie kan bijv. door het veranderen van de diafragmawaarde
van het objectief en door te kiezen tussen vol en een deelvermogen 'P' worden
bereikt.
98
In het display van de flitser wordt de waar-
de van de maximale reikwijdte van het
flitslicht aangegeven. De aangegeven
waarde is gebaseerd op een reflectie-
☞
De reikwijdte kan naar keuze in meter (m) of feet (ft) plaatsvinden (zie
7.7). Bij gezwenkte hoofdreflector wordt geen reikwijdte aangegeven!
licht
Automatisch aanpassen van de aanduiding van de flitsreikwijdte
De camera's geven de flitsparameters (bijv. die voor de lichtgevoeligheid ISO,
brandpuntsafstand van het objectief, diafragma en correctie op de belichting)
door naar de flitser. De flitser past zijn instellingen daar automatisch op aan. Uit
de flitsparameters en het richtgetal wordt de maximale flitsreikwijdte berekend
en in het display aangegeven.
Daarvoor moet tussen camera en flitser een uitwisseling van gegeven plaatsvin-
den
16 Flitssynchronisatie
16.1 Normale synchronisatie
Bij de normale synchronisatie wordt de flits aan het begin van de belichting ont-
stoken (synchronisatie bij het opengaan van de sluiter).
De normale synchronisatie is de standaardfunctie die
dan ook door alle camera's wordt ondersteund. Voor
de meeste flitsopnamen is dit de meest geschikte syn-
chronisatie. De camera wordt, afhankelijk van de er
op ingestelde functie naar de flitssynchronisatietijd
omgeschakeld. Gebruikelijk zijn tijden tussen 1/30 s.
en 1/125 s. (zie de gebruiksaanwijzing van uw
camera). Op de flitser hoeft voor deze functie niets voor te worden ingesteld en
vindt er ook geen aanduiding plaats.