Algemene instructies
7
Algemene instructies
voor de elektrische aansluiting
7.1
Kabels aanleggen
Instructie!
Gebruik voor de doorvoer van de aansluitkabels indien mogelijk
originele doorvoeren of andere doorvoermogelijkheden, zoals b. v.
bekledingsranden, ventilatieroosters of blinde schakelaars. Als er
geen doorvoeren voorhanden zijn, moet u voor de betreffende ka-
bels bijbehorende gaten boren. Controleer van tevoren of er vol-
doende ruimte is voor de boor aan de achterkant.
Instructie!
Niet vakkundig aanleggen of verbinden van kabels leidt steeds
weer tot storingen of beschadigingen van onderdelen. Het correct
aanleggen en verbinden van kabels is een voorwaarde voor een
duurzame en storingsvrije werking van de later aangebouwde com-
ponenten.
Waarschuwing!
De kabels mogen niet lang met oplosmiddelen zoals b. v. benzine
in aanraking komen, omdat oplosmiddelen de kabels beschadigen.
Neem daarom de volgende instructies in acht:
z Leg de kabels indien mogelijk altijd binnen in het voertuig aan, want daar
zijn ze beter beschermd dan buiten op het voertuig.
Als u de kabels desondanks buiten op het voertuig aanlegt, let dan op
een veilige bevestiging (door extra kabelbinders, isolatieband etc.).
z Houd bij het aanleggen van de kabels altijd voldoende afstand met hete
en bewegende voertuigonderdelen (uitlaatpijpen, aandrijfassen, dynamo,
ventilatoren, verwarming etc.) om beschadigingen aan de kabel te vermij-
den. Gebruik voor de mechanische bescherming ribbelbuis of dergelijke
beschermingsmaterialen.
z Omwikkel de stekkerverbindingen van de verbindingskabels ter bescher-
ming tegen het indringen van water en elke verbinding aan een kabel (ook
in het voertuig) met de meegeleverde isolatieband (Afb. 0 B, pagina 5).
92
PerfectView CAM24, CAM27