1) D raag robuuste werkhandschoenen bij alle ingrepen voor rei-
niging, onderhoud of afstelling van de machine.
2) R einig de machine zorgvuldig na iedere werkbeurt; verwijder
de resten en de modder die zich op de rotor en op de priktan-
den opgehoopt heeft om te vermijden dat deze, wanneer ze
opdrogen, nadien moeilijk kunnen verwijderd worden.
3) G ebruik geen benzine of oplosmiddelen op de plastic delen
van de machine om schade te vermijden. De garantie dekt
geen schade aan de plastic onderdelen, veroorzaakt door het
gebruik van benzine of oplosmiddelen.
4.1 ONDERHOUD VAN DE ROTOREN
De rotoren met priktanden bestaan uit verschillende elementen,
die in de Fabriek gemonteerd worden en niet afzonderlijk door de
gebruiker vervangen mogen worden; in geval van breuk van een
mes of een veer, dient men dus de hele rotor te vervangen of zich
tot zijn Verkoper te richten voor de vervangen.
De vervanging dient uitgevoerd te worden volgens aangegeven
is onder punt 3.1.
Op deze machine is het gebruik voorzien van rotoren met stijve
messen (1) of met veren (2) met de code die aangegeven is in ta-
bel a op pagina 2.
Gezien de ontwikkeling van het product, kunnende boven vermel-
de rotoren in de loop van de tijd vervangen worden door andere,
met soortgelijke eigenschappen voor wat betreft verwisselbaar-
heid en functionele veiligheid.
4.2 Reiniging van de machine
Gebruik geen waterstralen en vermijd de motor en de elektrische
onderdelen nat te maken.
Gebruik geen agressieve vloeistoffen voor de reiniging van het
chassis.
5. BESCHERMING VAN DE OMGEVING
De milieubescherming moet een belangrijk en prioritair aspect
vormen voor het gebruik van de machine, ten gunste van de ci-
viele samenleving en de omgeving waarin we leven.
– Wees geen storend element voor uw buren.
– V olg nauwkeurig de lokale normen op voor de afdanking van
de snijafval.
– V olg nauwgezet de plaatselijke normen voor het verwerken van
de verpakking, versleten delen of eender welk element met een
sterke invloed op het milieu; dit afval mag niet met de huisafval
weggeworpen worden, maar moet gescheiden worden en aan
speciale verzamelcentra toevertrouwd worden, die de recycla-
ge van de materialen zullen verzorgen.
– B ij het buiten bedrijf stellen van de machine, mag deze nooit
in het milieu achtergelaten worden maar moet ze naar een op-
vangcentrum gebracht worden, volgens de geldende plaatse-
lijke normen.
6. STORINGEN
Oorsprong van het probleem
1. De machine werkt niet
Er komt geen stroom aan de machine
2. Het opstarten van de machine doet de stroom uitvallen
De stroomsterkte van het stopcontact
is niet voldoende
Er staan andere elektrische ap-
paraten aan
3. De motor valt stil tijdens het gebruik
Tussenkomst van de bescherming:
4. De machine valt vaak stil tijdens het werk of werkt onregelmatig
Zware werkcondities
Verstopping van de rotor met
priktanden
Verstopping van de opvangzak.
5. Slechte of ontoereikende prestaties
Rotor met priktanden met versleten of
ontbrekende messen of veren
Te hoog gras
Terrein te nat
In geval van eender welke twijfel of probleem, raadpleeg de
meest nabije Klantendienst of uw Verkoper.
10
Wat te doen bij ...
Correctieve actie
Controleer de elektrische aansluiting
Verbind de machine aan een
stopcontact met een voldoende
stroomsterkte
Sluit geen andere apparaten tegelij-
kertijd op hetzelfde stopcontact aan
Wacht minstens 5 minuten alvorens
de motor weer op te starten.
Controleer of de afstelling van de
rotor geschikt is voor de condities van
het gazon en/of stel deze af voor een
hogere maaihoogte.
Koppel de machine los van het
elektrisch net, draag beschermende
handschoenen en reinig de rotor en
de zone errond.
Verminder de hoeveelheid gemaaid
gras en de werkdiepte van de rotor.
Ledig de zak regelmatig voor deze
volledig vol geraakt.
Vervang de rotor met een origineel
wisselstuk
Maai het gras op een geschikte
hoogte.
Stel de rotor af op een hogere
maaihoogte of stel het werk uit tot de
condities van het terrein beter zijn.