Configuratiemenu van de radiatorthermostaat
6.1 Automatische bediening
In de automatische modus vindt de temperatuurregeling plaats vol-
gens het ingestelde verwarmingsprofiel. Handmatige wijzigingen blij-
ven actief tot de volgende schakeltijd. Daarna wordt het ingestelde
verwarmingsprofiel opnieuw geactiveerd. Om de automatische be-
diening te activeren, gaat u als volgt te werk:
•
Kies met de Plus- en Min-toetsen (E en F) het menupunt "Auto" .
•
Bevestig met de menu-toets.
Ter bevestiging knippert het symbool twee keer kort en schakelt het
apparaat over naar de automatische modus.
6.2 Handmatige modus
In handmatige modus wordt de temperatuurregeling uitgevoerd vol-
gens de temperatuur die is ingesteld met de toetsen (E en F). De tem-
peratuur blijft behouden tot de volgende manuele wijziging. Om de
manuele bediening te activeren, gaat u als volgt te werk:
Kies met de Plus- en Min-toetsen (E en F) het menupunt "Manu" .
•
•
Bevestig met de menu-toets.
Ter bevestiging knippert het symbool twee keer kort en schakelt het
apparaat over naar de manuele modus.
6.3 Offset-temperatuur
Omdat de temperatuur bij de thermostaat van de radiator wordt ge-
meten, kan het elders in de ruimte kouder of warmer zijn. Om dit
te compenseren, kan een offset-temperatuur van ± 3,5 °C worden
ingesteld. Indien bijv. 18 °C in plaats van de ingestelde 20 °C wordt
gemeten, dan dient de offset op -2,0 °C te worden ingesteld. Bij de
fabrieksinstelling wordt een offset-temperatuur van 0,0 °C. ingesteld.
Om de offset-temperatuur individueel aan te passen, gaat u als volgt
te werk:
104