lading kan worden beschadigd. De cellen van de REMS accu's Li-ion zijn bij aflevering voor ca. 40% voor-
geladen. Daarom moeten de accu's Li-ion vóór gebruik geladen en daarna regelmatig bijgeladen worden.
Als dit voorschrift van de cellenfabrikant niet in acht wordt genomen, kan de accu Li-ion door diepontlading
worden beschadigd.
Diepontlading door opslag
Als een relatief weinig geladen accu Li-ion wordt opgeslagen, kan deze bij een langere opslag door zelfont-
lading diepontladen raken en zo beschadigd worden. Accu's Li-ion moeten daarom voor de opslag worden
geladen en vervolgens om de zes maanden bijgeladen en vóór nieuwe belasting nogmaals worden opgeladen.
LET OP
Voor gebruik de accu laden. Liionaccu's dienen regelmatig te worden bijgeladen, om diepontlading
te voorkomen. Bij diepontlading wordt de accu beschadigd.
1
Gebruik voor het laden uitsluitend een REMS-snellaadapparaat. Nieuwe en langere tijd niet gebruikte accu's
Li-ion bereiken pas na meerdere laadbeurten hun volledige capaciteit.
Snellaadapparaat LiIon/NiCd (art.-nr. 571560)
Als de netstekker ingestoken is, brandt het linker controlelampje continu groen. Als een accu in het snel-
laadapparaat gestoken is, geeft een groen knipperend controlelampje aan dat de accu geladen wordt. Brandt
dit controlelampje continu groen, dan is de accu opgeladen. Knippert een controlelampje rood, dan is de accu
defect. Brandt een controlelampje continu rood, dan ligt de temperatuur van het snellaadapparaat en/of de
accu buiten het toelaatbare werkbereik.
2.2. Toerental instellen
LET OP
De keuzehendel voor het toerentalbereik (3) alleen bij stilstand van het elektrische gereedschap bedienen.
Het elektrische gereedschap heeft twee toerentallen, die via een mechanisch aandrijfwerk worden ingesteld.
Voor het instellen van het lage toerental wordt de keuzehendel voor het toerentalbereik (3) op Lo gezet. Voor
het instellen van het hoge toerental wordt de keuzehendel voor het toerentalbereik (3) op Hi gezet. Het lage
toerental (Lo) wordt bij voorkeur gebruikt voor het boren van gaten met een grote diameter, voor het ontbramen
en voor het in-/losdraaien van schroeven. Het hoge toerental (Hi) wordt bij voorkeur gebruikt voor het boren
van gaten met een kleine diameter. Als de keuzehendel voor het toerentalbereik (3) niet tot aan de aanslag
kan worden gedraaid, dient u met de hand de snelspankop (1) iets te draaien.
2.3. Draaimoment instellen
Met de draaimomentinstelring (2) wordt het voor het werk benodigde draaimoment ingesteld. Op de draai-
momentinstelring zijn getallen van 1 t/m 25 en het symbool
bij stand 25 het hoogste draaimoment ingesteld. Een laag draaimoment wordt bij voorkeur gebruikt voor het
indraaien van kleine schroeven. Voor het boren, ontbramen en eventueel losdraaien van schroeven dient
een hoger draaimoment te worden ingesteld, evt. tot het symbool
2.4. Omschakelen van de draairichting
De draairichtingsschakelaar (4) heeft drie standen. Bij de middelste stand kan de veiligheidstipschakelaar
(5) niet worden ingedrukt en het elektrische gereedschap dus niet worden ingeschakeld. Kies deze instelling
bij alle werkzaamheden aan het elektrische gereedschap, bijv. vervangen van het werktuig of onderhoud, en
voor het transport of de opslag van het gereedschap. Voor rechtsloop dient de draairichtingsschakelaar (4)
met de pijl in de richting van de snelspankop (1) tot aan de aanslag te worden geduwd. Voor linksloop dient
de draairichtingsschakelaar met de pijl in de richting van de keuzehendel voor het toerentalbereik (3) tot aan
de aanslag te worden geduwd. De draairichtingsschakelaar (4) kan alleen bij een niet-ingedrukte veiligheid-
stipschakelaar (5) worden bediend.
2.5. Gereedschap vastklemmen
Verwijder de accu of zet de draairichtingsschakelaar (4) in de middelste stand. Bij een niet-ingedrukte veilig-
heidstipschakelaar (5) wordt de boorspil vergrendeld. Dit maakt een eenvoudig vast- en losdraaien van het
gereedschap in de snelspankop (1) mogelijk. Draai de snelspankop (1) naar rechts om het werktuig vast te
2
afgebeeld. Bij stand 1 is het laagste, en
.
nld