6 TRIMMEN VAN DE BESTURING
Voor een goed vlieggedrag van het model is het noodzakelijk dat de besturing juist is
getrimd. Het afstellen van de trim is eenvoudig, maar er is wel wat geduld en gevoel
voor vereist. Neem de volgende aanwijzingen in acht: Beweeg de liftkrachtregelaar
voorzichtig naar boven en laat de helikopter opstijgen tot een hoogte van 0,5 à 1 meter.
6A Als het model vanzelf snel of langzaam naar links of rechts beweegt ...
drukt u de trimregelaar voor zijwaarts vliegen 2K een aantal maal in de tegenovergestelde
richting.
6B Als het model vanzelf snel of langzaam naar voren of naar achteren be-
weegt ...
drukt u de trimregelaar voor vooruit/achteruit vliegen 2J een aantal maal in de
tegenovergestelde richting.
7 BESTURING
Het model is uitgerust met een automatische assistentiefunctie voor hoogtecontrole, die
het vergemakkelijkt om snel te leren het model te besturen. De assistentiefunctie is een
sensor die luchtdrukverschillen per ca. 10 centimeter hoogte kan meten en de quadcop-
ter aan de hand daarvan op een bepaalde hoogte houdt. Zo kunt u zich de eerste keren
concentreren op het voor-/achteruit en zijwaarts vliegen.
Let op: door externe invloeden kan het voorkomen dat de druk binnenin het model
verandert, waardoor het model vanzelf langzaam stijgt of daalt. Dit is geen defect. In
dit geval is het voldoende om kort tegen te sturen met de regelaar voor liftkracht en
draaiing 2A.
Opmerking: Voor een rustig vlieggedrag van het model hoeven de regelaars maar mini-
maal te worden bewogen! De richtingsindicaties hebben betrekking op de vliegrichting
terwijl het model van achteren wordt gezien. Als het model naar de piloot toe vliegt,
moet in de betreffende tegenovergestelde richting worden gestuurd.
Schakel het model in zoals in punt 5.
7A Druk op de knop voor opstijgen 2M om te starten.
7B Druk op de knop voor landen 2N om te landen.
7C Beweeg de regelaar voor liftkracht en draaiing 2A voorzichtig naar voren om te
hoger te gaan vliegen.
7D Beweeg de regelaar voor liftkracht en draaiing 2A naar achteren om te lager te gaan
vliegen.
7E Beweeg de regelaar voor voor- en achteruit en zijwaarts vliegen 2B voorzichtig
naar voren om vooruit te vliegen.
7F Trek de regelaar voor voor- en achteruit en zijwaarts vliegen 2B voorzichtig naar
achteren om achteruit te vliegen.
7G Beweeg de regelaar voor voor- en achteruit en zijwaarts vliegen 2B voorzichtig
naar links om naar links te vliegen.
7H Beweeg de regelaar voor voor- en achteruit en zijwaarts vliegen 2B voorzichtig
naar rechts om naar rechts te vliegen.
7I Beweeg de liftkracht-/draaiingsregelaar 2A naar links om het model linksom te laten
draaien.
7J Beweeg de liftkracht-/draaiingsregelaar 2A naar rechts om het model rechtsom
te laten draaien.
34
2D Fotoknop: Als u op de knop drukt, wordt een foto gemaakt.
2P Video-Taste: Videoknop: Als u op de videoknop drukt begint een video-opname;
de led's 1C beginnen te knipperen. Als u nogmaals op de knop drukt, wordt het
opnemen gestopt; de led's 1C gaan weer permanent branden. Een opname wordt
alleen opgeslagen als hij met deze knop is gestopt.
2G Turbo-knop: Bij het inschakelen is het laagste snelheidsniveau geactiveerd. Als de
knop éénmaal wordt ingedrukt, wordt het middelste niveau geactiveerd en klinken
er twee piepsignalen. Als er nogmaals op de knop wordt gedrukt, piept de zender
drie maal kort en is het hoogste snelheidsniveau geactiveerd. Druk nogmaals op de
knop om het laagste snelheidsniveau weer te activeren.
Flipknop: Als u loodrecht en lang (ca. 2 seconden) op regelaar 2I drukt, wordt de flip-
functie geactiveerd. Bij de volgende beweging van stuurregelaar 2C maakt het model
een flip van 360° in de overeenkomstige richting. Zorg er hierbij voor dat het model op
een veiligheidshoogte van ongeveer 2 meter vliegt en een voldoende opgeladen accu
heeft.
2H Dubbelklik op de knob voor Headless Mode: Met de Headless Mode worden
beginnende vliegers ondersteund, doordat de quadrocopter altijd in de richting
vliegt waarin wordt gestuurd met de regelaar voor vooruit/achteruit en zijwaarts
vliegen 2I, ongeacht de draaiing die het toestel heeft ten opzichte van de piloot.
Een voorbeeld: als het model 180° gedraaid is en u het naar u toe wilt laten vlie-
gen, moet u voor uw gevoel achteruit vliegen en links en rechts omwisselen. Als
de Headless Mode is geactiveerd, is dat niet meer nodig, omdat de interne processor
de stuurrichtingen steeds automatisch omrekent. Als de Headless Mode is geactiveerd,
knipperen de led's in het model steeds tweemaal kort. Door nogmaals tweemaal
op de knop 2H te drukken, wordt de Headless Mode weer gedeactiveerd.
Let op: Telkens bij het inschakelen registreert het model uw oriëntatie. Dat betekent,
dat u zich vervolgens bij het sturen niet mag draaien, omdat u dan in een andere
stand komt ten opzichte van het model. Als u van positie bent veranderd en de
Headless Mode toch wilt gebruiken – of als de stuurrichting niet meer klopt door een
botsing – moet het model opnieuw worden opgestart.
8 GEHEUGENKAART
8A Plaatsen van de geheugenkaart: Om video's te kunnen opnemen, moet de
micro-SD-geheugenkaart worden geplaatst. Schuif deze met de contacten naar
voren en naar boven voorzichtig in de sleuf aan de linkerzijde van de camera 1F,
tot hij vastklikt. Forceer de kaart niet, anders kan de camera of de geheugenkaart
vernield worden. Er kunnen alleen normale micro-SD-geheugenkaarten worden
gebruikt, HC-kaarten worden niet ondersteund.
8B Verwijderen van de geheugenkaart: De micro-SD-geheugenkaart kan uit de
camera worden verwijderd door op de geheugenkaart te drukken. Wanneer er een
zachte klik te horen is, wordt de kaart gedeeltelijk naar buiten geschoven, waarna
deze met de vingers uit de camera kan worden getrokken.
8C De geheugenkaart uitlezen: Steek de microSD-geheugenkaart daarna in de
USB-kaartlezer en verbind deze met een vrije USB-poort van een computer. Na een
korte installatieprocedure kunnen de bestanden van het model worden gedown-
load naar de computer. Ga hierbij te werk zoals u gewend bent op uw computer.
35