Voordat er een systeem aan de davitrac- steun
wordt gemonteerd
• De productmarkering moet aanwezig en leesbaar
zijn.
• Controleer voor elk gebruik of het product in een
zichtbaar goede staat verkeert en vrij is van vlekken,
deuken of vervormingen. Als dit niet het geval is,
gebruik het dan niet en informeer de toezichthouder.
• Controleer bij PBM-systemen of het systeem
(blocfor™ 20R en 30R) correct is bevestigd aan de
blocfor™ davitrac-steun.
• Controleer bij reddingshefinstallaties of het systeem
(caRol™ R 250 20 m en 30 m, scafor™ R 500,
blocfor™ 20R en 30R) correct is bevestigd aan de
speciale davitrac-steun.
• Controleer bij hefsystemen of het systeem (caRol™
TS of MO) correct is bevestigd aan de caRol™
davitrac-steun.
• Voordat de werkzaamheden worden uitgevoerd,
moet de installateur de locatie zodanig indelen dat de
installatiewerkzaamheden worden uitgevoerd onder
de vereiste veiligheidsomstandigheden, met name
in overeenstemming met de arbeidsvoorschriften.
Hij
moet
de
collectieve
beschermingsmiddelen gebruiken die voor dat doel
vereist zijn.
Nadat er een systeem aan de davitrac-steun is
gemonteerd
• Controleer of de davitrac-steun inclusief het systeem
correct is bevestigd aan de davitrac-mast met de
pennen en vergrendelingspennen, die zelf weer met
een kabeltje aan de steun zijn vastgezet.
• Controleer of de systeemkabels correct boven de
riemschijven voor kabelgeleiding zijn gelegd zonder
dat ze elkaar kruisen.
• Controleer of de kabels van het PBM-systeem boven
de riemschijf liggen die is aangeduid als PBM (fig. 2)
en dat de kabels voor het heffen of verplaatsen van de
operator boven de riemschijf lopen die is aangeduid
als heffen (fig. 2). Deze riemschijven bevinden zich
op de ankerkop van de davitrac.
• Raadpleeg de bedieningsinstructies die bij het
systeem zijn geleverd voor informatie over het
gebruik van de systemen.
• Controleer voor gebruik altijd of:
• De kabel vertoont geen tekenen van slijtage,
rafels, brandplekken of scheuren; en
• De kabel vertoont geen tekenen van verbuiging,
slijtage, roest of geknapte draden.
3.1.1. blocfor™ 20R en 30R
• Controleer de toestand van de gehele lengte van
de vanglijn; de metalen kabel mag geen tekenen
van verbuiging, slijtage, roest of geknapte draden
vertonen.
• Controleer of de vanglijn vergrendelt wanneer er snel
aan het uiteinde wordt getrokken en dat deze over de
gehele lengte normaal oprolt en weer uitrolt.
• Controleer de staat van de behuizing (geen
• Controleer de staat en werking van de connectors:
• Controleer de staat van de bijbehorende onderdelen,
• Controleer het hele valbeveiligingssysteem.
• Controleer of de steun goed aan de davitrac-mast is
• Controleer of de apparatuur in de automatische
• Controleer of de herstelfunctie goed in- en
• Controleer of de vanglijn vergrendelt wanneer er snel
voor een specifiek systeem voor exclusief gebruik
en/of
persoonlijke
op de Tractel
• De blocfor™ davitrac-steun mag alleen worden
• De blocfor™-, caRol™- en scafor™ davitrac-
• De
• De caRol™- en scafor™ davitrac-steunen mogen
heffen, is het ten strengste verboden deze tegelijkertijd
vervorming, schroeven aanwezig, enz.).
geen zichtbare vervorming, kunnen worden geopend,
gesloten en vergrendeld.
harnas en connectors. Raadpleeg de specifieke
instructies voor elk product.
vergrendeld.
valbeveiligingsfunctie staat: de herstelfunctie mag
niet worden ingeschakeld voor gebruik.
uitschakelt.
aan het uiteinde wordt getrokken en dat deze over de
gehele lengte normaal oprolt en weer uitrolt.
4. Functies en beschrijvingen
BELANGRIJK: De davitrac-steunen zijn bedoeld
-davitrac.
®
gebruikt als verankeringspunt met de blocfor™
20R of 30R conform norm EN 360.
steunen mogen alleen worden gebruikt als
verankeringspunten
reddingshefinstallaties blocfor™ 20R en 30R,
caRol™ R en scafor™ R, conform norm EN
1496.
caRol™-
en
scafor™
mogen
uitsluitend
verankeringspunten
werktuigen voor lijntoegang caRol™ R, caRol™
MO en scafor™ R conform de vereisten van
Richtlijn 2001/45/EG.
alleen worden gebruikt als verankeringspunten
bij respectievelijk de lasthefsystemen caRol™
TS 500, caRol™ MO en scafor™ R conform de
vereisten van Richtlijn 2006/42/EG. In dit geval is
de maximale WLL 500 kg voor het heffen van de
last.
OPMERKING:
Wanneer de davitrac wordt gebruikt om een last te
te gebruiken als een PBM-verankeringspunt. In deze
configuratie moet een onafhankelijk
verankeringspunt voor de valbeveiliger de operator
beveiligen.
met
respectievelijk
de
davitrac-steunen
worden
gebruikt
als
bij
respectievelijk
de
53
NL