2. INSTALLATIE
2.1. ELEKTRISCHE AANSLUITMOGELIJKHEDEN (STANDAARDINSTALLATIE)
Gebruik geschikte harde en/of flexibele buizen bij het aanleggen
van de elektriciteitskabels.
Om iedere interferentie te vermijden wordt aangeraden de
voedingskabels van 230 Vac altijd te scheiden van die van
de laagspanningskabels door verschillende kabelmantels te
gebruiken.
Als een voedingskabel van de motor moet worden verlengd, moet
een kabel worden gebruikt die geschikt is voor mobiel gebruik
buitenshuis.
a Aandrijving
b Besturingseenheid
c Veiligheidsinrichtingen voor het sluiten
d Veiligheidsinrichtingen voor het openen en sluiten
e Mechanische aanslagen voor het openen
f Sleutelschakelaar
g Waarschuwingslamp
De waarden tussen haakjes betreffen aandrijvingen van 24Vdc
2.2. CONTROLES VOORAF
Voor een goede werking van het automatisch systeem moet de
structuur van de bestaande of de te installeren poort de volgende
eigenschappen hebben:
• De constructie-elementen van de poort moeten in overeenstem-
ming zijn met de normen EN 12604 en EN 12605.
• De afmetingen van de vleugels mogen niet groter zijn dan aan-
gegeven in paragraaf 1.1.
• Er moeten mechanische eindaanslagen zijn, zowel voor het
openen als voor het sluiten.
• De vleugels moeten een stevige en harde structuur hebben die
geschikt is voor het automatisch systeem.
• De vleugels moeten gedurende heel de manoeuvre gelijkmatig
en zonder haperingen bewegen.
• De scharnieren moeten robuust zijn en in goede staat verke-
ren.
• Controleer of de aandrijving conform de installatiewaarden kan
worden bevestigd, zie paragraaf 2.3.
• Controleer of de elektriciteitsaansluiting voor de aandrijving
goed geaard is.
De aandrijving kan niet worden gebruikt om nooduitgangen
of poorten in vluchtroutes te bewegen.
Als de te motoriseren vleugel een voetgangersdeur heeft, is het
verplicht een veiligheidsschakelaar op de deur toe te voegen
die is aangesloten op een stop-ingang, zodat de werking van
het automatisch systeem wordt verhinderd als de deur open
staat.
De toestand van de structuur heeft rechtstreekse invloed op de
betrouwbaarheid en veiligheid van het automatisch systeem.
Het wordt aangeraden eventueel smeedwerk te laten ver-
richten alvorens de aandrijving te installeren.
2.3. INSTALLATIEWAARDEN
Bepaal de plaats waar de aandrijving moet worden gemonteerd
met raadpleging van figuur 4,
waar de minimale hoogte vanaf
de grond is gespecificeerd.
Om de installatiewaarden van de
aandrijving te bepalen, zie figuur 5
en de bijbehorende tabel.
Fig. 3
a
Versie
90°
300
110°
90°
400
110°
a Effectieve slaglengte stang b maximale waarde c minimale waarde
2.3.1. a
lGemene reGels voor het bepalen van de installatiewaarden
1. Voor een openingshoek van de vleugel van 90°: A+B=C.
2. Voor een openingshoek van de vleugel van meer dan
90°: A+B<C.
3. Als de waarden A en B lager zijn, is de omtreksnelheid van
de vleugel groter.
4. Houd het verschil tussen de waarde A en de waarde B binnen
de 4 centimeter; als de verschillen groter zijn, heeft dit grote
variaties van de omtreksnelheid van de vleugel tijdens het
sluiten en openen tot gevolg.
5. Houd een dusdanige waarde Z dat de aandrijving, met de
vleugel dicht, niet tegen de pilaar stoot.
Als de afmetingen van de pilaar of de plaats van het scharnier het
niet toelaten de aandrijving te
i n s t a l l e r e n , m o e t, o m d e
vastgestelde waarde A in acht te
nemen, een nis in de pilaar
w o r d e n
g e m a a k t
a a n g e g e v e n i n Fi g. 6 . D e
afmetingen van de nis moeten
dusdanig zijn dat de motor goed
kan worden geïnstalleerd, de
rotatie van de motor zelf niet wordt
beperkt, en het ontgrendelen van
de motor niet wordt gehinderd.
28
A
B
C
D
a
b
145
145
100
300
125
125
80
195
195
150
400
165
165
120
z o a l s
Fig. 4
Z
L
c
930
45
1110
Fig. 5
.
Fig. 6