NL
1.0 BESCHRIJVING EN TECHNISCHE KENMERKEN
1.1 BESCHRIJVING
De draadtoevoerinrichting type 5 m en 10 m vormt samen met de gene-
rator, een systeem dat gebruikt kan worden voor continue draadlaspro-
cessen. In combinatie met de generatoren bestaan er tal van
bewerkingsmogelijkheden.
De mogelijkheid tot zelfinstelling van de draadsnelheid, op grond van drie-
vier keer verspringen van de bedrijfsspanning, zorgt niet alleen voor eenvou-
diger instellen van de lasparameters, maar past tevens voortdurend de draa-
dtoevoer aan de wijzigingen in netspanning en booglengte aan.
1.2 TECHNISCHE KENMERKEN
U1
24 V 50/60 Hz
I1
3A
Gamma massieve draad*
Gamma kerndraad*
Maat spoelen
Gas**
*Om gebruik te kunnen maken van de volledige serie lasdraden moeten
de draadmeeneemrollen aangevuld worden met rollen met geschikte
groeven (b.v. ribbelgroeven voor kerndraad)
**Welke gassoort gebruikt moet worden is afhankelijk van het te lassen
metaal; onderstaande tabel bevat enkele voorbeelden:
Te lassen materiaal
Staal
Roestvrijstaal
Aluminium
2.0 AANSLUITEN OP HET GENERATOR
1.
Controleer eerst of de generator uitgeschakeld is.
2.
Sluit de stekker van de navelstreng aan op het betreffende
stopcontact achter op de machine (steek hem volledig erin en draai
hem naar rechts, totdat hij goed vergrendeld is).
3.
Sluit de meervoudige stekker aan op de betreffende contactdoos
en bevestig met de sluiting.
4.
Sluit de gasslang van de navelstreng aan op de drukverminderin-
gsklep van de fles.
3.0 INSTALLATIE VAN DE DRAADSPOEL
3.1 INSTALLATIE VAN DE DRAADSPOEL
1.
Plaats de draadspoel in de betreffende klos, zodat ze samen kun-
nen draaien.
2.
Stel de rem van de klos af met behulp van de moer in het midden,
zodat de spoel soepel kan draaien (bij sommige klossen is de stel-
moer niet zichtbaar, maar dient men eerst aan het vergrendellipje te
trekken).
3.
Maak de bovenste brug van de meeneem-eenheid open
4.
Controleer of de rollen geschikt zijn voor de doorsnee van de
gebruikte draad en vervang ze indien nodig.
5.
Buig een gedeelte van het draaduiteinde recht en knip het af.
6.
Leid de draad over de onderste twee rollen en schuif hem in de
aansluitslang van de lasbrander, totdat hij er ongeveer 10 cm uit-
steekt.
7.
Maak de bovenste brug van de meeneem-eenheid weer dicht en
controleer of de draad in de betreffende gleuf glijdt.
8.
Sluit de lasbrander aan door het uìtstekende stuk draad in de huls
te schuiven, zorg ervoor dat de stuurpennen op de betreffende zit-
tingen gericht zijn en draai de aansluitmoer stevig vast.
BESCHRIJVING EN TECHNISCHE KENMERKEN
X
60%
100%
I2
345 A
270 A
Ø 0,6 ÷ 1,2 mm
Ø 0,8 ÷ 1,2 mm
Ø 300 mm
Inert or CO2 or MIX (max 4 bar)
Te gebruiken
veiligheidsgas
CO2 of MIX (Ar + CO2)
MIX (Ar + O2)
Ar
3.2 INBEDRIJFSTELLING
1.
Schakel het apparaat in.
2.
Zet de vermogensomzetter in een tussenstand.
3.
Verwijder mondstuk en draadleituitje, duw op de knop van de las-
snijbrander en laat de draad zolang doorlopen tot hij er aan de
voorkant uitsteekt.
4.
Stel tijdens het schuiven van de draad in de lasbrander, met behulp
van het wieltje de druk af die de draadklemrol op de meeneemrol
moet uitoefenen, zodat de lasdraad regelmatig, soepel en moeite-
loos over de rollen voortbeweegt. Rust de lasbrander uit met een
draadleituitje dat voor de gebruikte draad geschikt is.
DE LASDRAAD KAN VERWONDINGEN VEROORZAKEN.
Richt de lasbrander tijdens het afwikkelen van de draad niet op enig
lichaamsdeel, op andere personen of op welke soort metaal dan ook.
5.
Controleer of de doorsnee van het draadtuitje voor de gebruikte
draad geschikt is en draai het vast.
6.
Breng het gasmondstuk weer aan.
7.
Draai de klep van de gasfles open.
8.
Sluit de massakabel aan op een punt van het te lassen deel waar
geen roest, verf, vet of kunststof aanwezig is.
OPGELET: Wanneer er tijdens het lassen gebruik wordt gemaakt van
bovenhandse draadtoevoer, moet men ervoor zorgen dat de draadtoe-
voerbehuizing geïsoleerd is van het aardingscircuit (door b.v. gebruik te
maken van hijskabels van nylon of ander isolatiemateriaal). Hier moet
beslist rekening mee worden gehouden om te voorkomen dat de las-
stroom via hefmiddelen en aardingscircuit van het stroomnet onderbro-
ken wordt.
Niet nakomen van dit veiligheidsvoorschrift kan ernstige schade
aan het stroomnet veroorzaken en de werking van het hefsysteem
van de wagen in gevaar brengen.
4.0 BESCHRIJVING BEDIENINGSORGANEN OP PANEEL
VOORKANT
4.1 PANEEL VOORKANT
Figuur 1.
2
1
4
5
6
7
8
9
10
(NL) 2
3
NL