Installatie-instructies
Algemene beschrijving
Het toebehoren voor de condensatierege-
ling (Low Ambient Kit) wordt als optie in de
fabriek geïnstalleerd.
De elektronische module regelt de snelheid
van de buitenventilator in de koelcyclus om
de condensatiedruk bij lage buitentempera-
turen constant te houden. In de wintercyclus
vindt geen regeling plaats, de ventilatoren
werken op 100%.
De regelaar bevindt zich in het tussenpaneel
aan de zijde van de buitenventilator (M3).
Bij dit toebehoren is de werkingslimiet voor
de buitenlucht -10°C.
Technische kenmerken
Het toebehoren bestaat uit de volgende
componenten:
- Eenfasige snelheidsregelaar, ref. P215DP-
9102 (LAK).
Afgesteld op Cut off.
- Drukregelaar, afgesteld op 30 bar.
- Klemrelais 24 VAC (RRV1) voor RTH.
- Aansluitslang en kabels.
- Schroeven, doorvoer en plastic draadbin-
ders.
Installatie
De hoofdstroomvoorziening van het toestel
middels de schakelaar Q1 uitschakelen. Zie
Fig. 1, 2, 3, 4, 5 en schakelschema voor
de details van de montage en elektrische
aansluiting.
Als volgt te werk gaan om de condensatie-
regeling te installeren:
1. Het dakpaneel en toegangspaneel tot de
ventilator demonteren.
2. De snelheidsregelaar (LAK) met de
bijgeleverde schroeven op het tussen-
paneel monteren.
De snelheidsregelaars (LAK1 en LAK2)
monteren. Bij de modellen met warm-
18
tepomp (RTH) het relais van 24 VAC
(RRV1) op de contactstrip X3 monte-
ren.
3. De bedrading in de schakelkast volgens
het schakelschema aansluiten.
4. De slang van de buitenventilator (M3)
aan de zijde van de contactschakelaar
KM3 losmaken en aan de zijde LAK op
de aansluitklemmen L2, N2 en aarde
aansluiten. De bijgeleverde slang van de
buitenventilator op de contactschakelaar
KM3 van de schakelkast en aan de zijde
LAK op de aansluitklemmen L1, N1 en
aarde aansluiten.
5. De stuurkabelstreng bij de modellen met
warmtepomp (RTH) op de aansluitklem-
men 11 en 14 van het relais RRV1 en
aan de zijde LAK op de aansluitklemmen
1 en 3 aansluiten.
6. De kabeldoorvoer in het tussenpaneel
aanbrengen en de drukaansluiting van
de drukregelaar er doorheen leiden.
7. De drukaansluiting van de drukregelaar
op de hogedrukaansluiting bij de uitlaat
van de condensor aansluiten en op lek-
ken controleren.
8. De werking controleren. De uitgangs-
regeling van de ventilator (LAK) op de
hoogste stand instellen en de thermische
beveiliging van de compressor 1 (F1) uit-
schakelen. De hoofdstroomvoorziening
via schakelaar Q1 inschakelen. Koeltrap
1 activeren en controleren of de contact-
schakelaars KM1, KM2 en KM3 inscha-
kelen. De buitenventilator M3 moet op
100% draaien. Met een spanningsmeter
de uitgangsspanning (230 VAC) op de
klemmen L2 en N2 van de regelaar
LAK1 testen. De uitgangsspanning op
minimaal (Cut off) afstellen. Controleren
NL
of de buitenventilator uitschakelt.
9. Betreft het een warmtepomp (RTH)
verwarmingstrap 1 activeren en contro-
leren of de buitenventilator M· op 100%
draait.
De trap uitschakelen.
10. De thermomagnetische beveiliging van
de compressor (F1) inschakelen.
11. Het dakpaneel en het toegangpaneel tot
de buitenventilator opnieuw monteren.
Let op
Losse kabels kunnen tot
storingen in de werking
van het toestel en overver-
hitting bij de aansluitklem-
men leiden. Bovendien
bestaat er brandgevaar.
Let er dus op dat alle ka-
bels goed vast zitten.
Werking
In de zomercyclus kan de snelheid van de
buitenventilator geregeld worden om de
condensatiedruk bij lage buitentemperatu-
ren constant te houden. De drukregelaar
is in de fabriek op 30 bar ingesteld. Deze
instelling kan middels de stelschroef op de
drukregelaar gewijzigd worden door deze
rechtsom te draaien om de druk te verhogen
en linksom om de druk te verlagen.
De modellen met warmtepomp is de regeling
voorzien van een ingang die in de verwar-
mingscyclus middels het contact van het
cyclusomschakelingsrelais (RRV1) gesloten
blijft. Ventilatorsnelheid maximaal (uitgangs-
spanning 230 VAC).