3.3.1 LAN IP
• Voer het gewenste IP-adres van de router in in het veld IP Address.
• Voer het subnetmasker in in het veld IP Subnet Mask.
• Klik op [Apply] om de instellingen te bevestigen.
3.3.2 DHCP Server
• In het veld Start IP voert u het eerste IP-adres in van de reeks die de DHCP-server kan toewijzen.
• In het veld End IP voert u het laatste IP-adres in van de reeks die de DHCP-server kan toewijzen.
• Indien nodig kan de DHCP-server van de router uitgeschakeld worden door Disabled te selecteren
in het veld DHCP Server.
• Klik op [Apply] om de instellingen te bevestigen.
3.4 Wireless
Draadloze toegang tot de router in- of uitschakelen. Deze functie is standaard ingeschakeld.
• Selecteer Enable om draadloze toegang tot de router in te schakelen of Disable om de functie
uit te schakelen.
• Klik op [Apply] om dit te bevestigen.
3.4.1 Basic Settings
• In het veld ESSID voert u de naam van het draadloze netwerk in. Dit is de naam die te zien is
®
als Windows
een lijst met beschikbare draadloze netwerken toont.
• Mode, Band en Channel Number zijn geavanceerde instellingen die alleen onder speciale
omstandigheden gewijzigd moeten worden.
3.4.2 Advanced Settings
Dit menu bevat geavanceerde instellingen voor het draadloze netwerk. Deze instellingen vereisen
kennis van draadloze netwerktechnologie en hoeven normaal gesproken niet gewijzigd te worden.
Documentatie over deze functies is te vinden in de Engelse gebruikershandleiding op de bijgeleverde
cd.
3.4.3 Security Settings
Zie sectie 2.3.
3.4.4 Access Control
Zie sectie 2.3.4.
3.4.5 WPS
Deze functie vereenvoudigt de codering van het draadloze netwerk.
1. Selecteer de gewenste codering onder Security Settings (zie sectie 2.2).
2. Selecteer Enable WPS onder WPS.
3. Het netwerk wordt nu geregistreerd als netwerk met WPS-ondersteuning in de netwerkinstellingen
voor de verbonden computers.
4. U kunt nu verbinding gaan maken tussen de computer en de router. (Raadpleeg voor meer
informatie hierover de gebruikershandleiding voor de afzonderlijke netwerkkaarten binnen het
netwerk.)
I. PBC: Klik op Start PBC in de routerconfiguratie en activeer vervolgens de PBC van de
computer waarmee u verbinding wilt maken.
II. PIN: Voer in de routerconfiguratie de WPS-code in van de computer waarmee u verbinding
wilt maken (over het algemeen kunt u de code vinden bij de WPS-instellingen van de
computer) en klik vervolgens op Start PIN. Activeer vervolgens PIN op de computer waarmee
u verbinding wilt maken.
5. De router brengt nu automatisch een veilige draadloze verbinding tot stand met de geconfigureerde
computers.
Let op: De netwerkkaart van elke computer moet WPS ondersteunen om deze functie te kunnen
gebruiken.
24