2. Aandrijving uitgeschakeld:
de vereiste inspanning voor
de handmatige verplaatsing
van de machine met
uitgeschakelde motor
wordt zo danig verminderd.
BELANGRIJK Om schade aan de
transmissiegroep te vermijden, mag deze
handeling enkel uitgevoerd worden wanneer
de motor is stilgelegd, met de pedalen (afb.
13.B, 13.C, 14.B, 14.C) in de vrijstand.
• Enkel voor model 4WD
De verplaatsing van de machine kan
gemakkelijk enkel achteruit uitgevoerd worden,
ook al is de achterste transmissie ontgrendeld.
5.5 CONTACTSLOT
De sleutel activeert/deactiveert de
inschakeling van de machine
Hij heeft drie standen (afb. 15.A):
1. Stand Stop De machine wordt
onmiddellijk uitgeschakeld.
2. Stand Draaien Alle services actief.
3. Stand Start Schakelt de startmotor in
en de machine wordt opgestart. Zodra
de sleutel, vanuit de stand opstarten,
losgelaten wordt, komt deze vanzelf
weer in de stand Draaien terug.
5.6 VERSNELLINGSCOMMANDO
Stelt het aantal toeren van de motor af.
Afhankelijk van het motortype, kan de
bediening van het gaspedaal als volgt zijn:
A. Type "I" met afzonderlijk Choke-
commando (Afb. 15.B + Afb. 15.C)
B. Type "II" (Afb. 15.B)
De aangeduide standen stemmen overeen met:
1. Commando choke - Koud
opstarten (indien voorzien) Wordt
gebruikt voor de inschakeling bij
koude motor. De stand "CHOKE" zorgt
voor een verrijking van de mengeling
en mag enkel gedurende de strikt
benodigde tijd gebruikt worden.
2. Hoogste toerental van de
motor. Dit dient steeds gebruikt
te worden voor het opstarten van
de motor, tijdens de werking en
tijdens het maaien van het
3. Laagste toerental van de motor. Te
gebruiken wanneer de motor warm
genoeg is tijdens de parkeerfasen.
OPMERKING Tijdens het rijden
dient er een stand tussen «schildpad»
en «haas» gekozen te worden.
OPMERKING Sommige modellen zijn
voorzien van een systeem dat automatisch
de positie van de choke in de carburator
controleert tijdens de inschakeling
van de motor en de verwarming.
5.7 HENDEL HANDREM
De handrem voorkomt dat de machine
gaat rijden na het parkeren.
De hendel heeft twee standen (afb. 15.D):
1. Rem uitgeschakeld. Om de handrem
uit te schakelen, moet het pedaal
(afb. 13.A, 14.A) ingedrukt worden.
De hendel keert terug naar de stand
voor uitgeschakelde handrem.
2. Rem ingeschakeld. Om de
handrem de schakelen, moet het
pedaal (afb. 13.A, 14.A) helemaal
ingedrukt worden en moet de
hendel in de positie van rem
ingeschakeld gesteld worden;
wanneer het pedaal losgelaten
wordt, blijft het pedaal omlaag.
5.8 SCHAKELAAR KOPLAMPEN
De knop (afb. 15.E) bedient de
inschakeling van de koplampen
wanneer de sleutel (afb. 15.A)
op «START» is geplaatst.
5.9 COMMANDO VOOR HET
INSCHAKELEN EN STOPPEN
VAN DE SNIJ-INRICHTINGEN
Met deze bediening kunnen de snij-
inrichtingen gekoppeld worden via een
elektromagnetische koppeling:
NL - 11
gras.