NEDERLANDS
bord en als volgt tewerk gaan:
•
Start geven aan een operatie van regeling eindaanslag en hierbij gaan naar
het desbetreffend menu van het bord VENERE D (Fig.B).
•
Bij de visualisering van de melding "CLOSE", het luik naar de gewenste stand
van sluiting brengen gebruikmakend van de drukknoppen "UP" en "DOWN" van
de centrale, men moet hierbij rekening houden met het feit dat de drukknop
"DOWN" het luik sluit, terwijl de drukknop "UP" het luik opent.
Zodra het luik zich in de gewenste stand van sluiting bevindt drukken op de drukknop
"OK" zodanig dat de stand van eindaanslag sluiting gememoriseerd wordt.
•
Bij de visualisering van de melding "OPEN", het luik naar de gewenste stand
van opening brengen gebruikmakend van de drukknoppen "UP" en "DOWN"
van de centrale en er rekening mee houden dat de drukknop "DOWN" het luik
sluit, terwijl de drukknop "UP" het luik opent.
Zodra het luik zich in de gewenste stand van opening bevindt, drukken op
de drukknop "OK" om de stand van eindaanslag opening te memoriseren.
•
De "blokkering wagentje" correct plaatsen en vasthechten met de schroeven
tegen het wagentje (fig.18 ref.6 A-B).
OPMERKING: Deze manoeuvres worden uitgevoerd in de modaliteit
"man aanwezig" tegen beperkte snelheid en zonder de ingreep van de
beveiligingen.
8.11) STATISTIEKEN
Wanneer de UNIVERSELE HANDprogrammeur vebonden is met de centrale, naar
het menu CENTRALE / STATISTIEKEN gaan en het scherm van de statistische
parameters doorlopen:
-
Versie software microprocessor kaart.
-
Aantal uitgevoerde cycli. Indien de motoren vervangen worden, het aantal
tot op dat ogenblik uitgevoerde manoeuvres aantekenen.
-
Aantal cyli uitgevoerd sinds het laatste onderhoud. Wordt automatisch op
nul afgesteld bij iedere zelfdiagnose of schrijven parameters.
-
Datum laatste onderhoud. Manueel bij te werken middels het desbetreffend
menu "Werk datum van onderhoud bij".
-
Beschrijving installatie. Staat toe 16 karakters van identificatie installatie in te
voeren.
9) TECHNISCHE GEGEVENS GEÏNTEGREERDE ONTVANGER
Uitgangskanalen van de ontvanger:
-
uitgangskanaal 1, indien actief gemaakt bedient het een START
-
uitgangskanaal 2, indien actief gemaakt bedient het de bekrachtiging van
het relais II° radiokanaal gedurende 1s.
Bruikbare versies transmitters:
Alle transmitters ROLLING CODE compatibel met:
9.1) INSTALLATIE ANTENNE
Een antenne gebruiken afgestemd op 433MHz.
Voor de verbinding Antenne-Ontvanger co-axiale kabel RG58 gebruiken.
De aanwezigheid van metalen massa's tegen de antenne kan de radio-ontvangst
storen. In geval van een beperkt vermogen van de transmitter, de antenne ver-
plaatsen naar een meer geschikt punt.
9.2) CONFIGURATIE ONTVANGER
De operaties van kloning mogen alleen uitgevoerd worden met de desbe-
treffende programmeur (UNIRADIO).
De ontvanger aan boord van kloneerbaar type verenigt de karakteristieken van
een extreme veiligheid bij het kopiëren van de codering met variabele code
(rolling code) en de handigheid om, dankzij een exclusief systeem, operaties van
"klonering" van transmitters te kunnen uitvoeren.
Een transmitter kloneren betekent een transmitter genereren die in staat is zich
automatisch in te schakelen in de lijst van transmitters gememoriseerd in de
ontvanger en hierbij een bepaalde transmitter bij te voegen of te vervangen.
De klonering wegens vervanging staat toe een nieuwe transmitter te creëren die
de plaats inneemt in de ontvanger van een eerder gememoriseerde transmitter,
op deze manier zal het mogelijk zijn een transmitter uit het geheugen te verwi-
jderen en niet meer bruikbaar te maken.
Het zal bijgevolg mogelijk zijn een groot aantal transmitters bijgevoegd bij of
ter vervanging van transmitters die, bijvoorbeeld, verloren zijn, op afstand te
programmeren en zonder in te grijpen op de ontvanger.
Wanneer de veiligheid van de codering niet bepalend is, staat de ontvanger aan
boord toe de klonering uit te voeren bijgevoegd aan de vaste code die, door te
verzaken aan de variabele code, in ieder geval toestaat een codering te hebben
met een hoog aantal combinaties, waarbij de mogelijkheid om een willekeurige
reeds geprogrammeerde transmitter te "kopiëren" behouden blijft.
PROGRAMMERING
Het memoriseren van de transmitters kan gebeuren in manuele modaliteit of
middels de programmeur UNIRADIO, die middels de software EEdbase het
bestuur van de volledige database van de installatie toestaat.
In dit laatste geval gebeurt de programmering van de ontvanger middels de
verbinding van UNIRADIO met het bedieningsbord VENERE D, gebruikmakend
van de accessoires UNIFLAT en UNIDA.
9.3) MANUELE PROGRAMMERING
In het geval van standaard installaties waarbij de gevorderde functionaliteiten
niet gevraagd worden is het mogelijk over te gaan tot het manueel memoriseren
van de transmitters, hierbij beroep doen op de Fig.B voor de basisprogrammering.
-
Indien men wenst dat de transmitter de uitgang 1 activeert (START) met de
toets 1 of met de toets 2 of met de toets 3 of met de toets 4, de transmitter
inschakelen in het menu toets start zoals op fig. B.
-
Indien men wenst dat de transmitter de uitgang 2 activeert (relais II° radiokanaal)
met de toets 1 of met de toets 2 of met de toets 3 of met de toets 4, de
transmitter inschakelen in het menu toets 2kan. zoals op fig. B.
Opmerking: De verborgen toets P1 neemt een verschillend aspect aan
naargelang het model van transmitter.
Voor de transmitters uitgerust met verborgen toets, drukken op de verborgen
drukknop P1 (Fig.B1). Voor de transmitters zonder verborgen toets, stemt de
toets P1 overeen met de gelijktijdige druk van de 4 toetsen van de transmitter
of, wanneer men het batterijvak opent, door met een schroevendraaier de
twee soldeerpunten P1 te overbruggen (Fig.B2).
BELANGRIJKE OPMERKING: DE EERSTE GEMEMORISEERDE TRANSMITTER
MARKEREN MET HET SLEUTELZEGELTJE (MASTER).
De eerste transmitter, in het geval van een manuele programmering, kent de
SLEUTELCODE VAN DE ONTVANGER toe; deze code blijkt noodzakelijk te zijn om
de volgende klonering van de radiotransmitters te kunnen uitvoeren.
9.4) KLONERING VAN DE RADIOTRANSMITTERS
Klonering met rolling code/Klonering met vaste code
Beroep doen op de instructies UNIRADIO en op de Gids programmering CLONIX.
9.5) GEVORDERDE PROGRAMMERING: GEMEENSCHAP VAN ONTVANGERS
42 -
BOTTICELLI VENERE D
HANDLEIDING VOOR DE INSTALLATIE
Beroep doen op de instructies UNIRADIO en op de Gids programmering CLONIX.
9.6) PROGRAMMERING REMOTE TRANSMITTERS (Fig. 20)
1) Drukken op de verborgen toets (P1) van een reeds gememoriseerde transmitter
in de standaard modaliteit middels de manuele programmering.
2) Drukken op de normale toets (T1-T2-T3-T4) van een reeds gememoriseerde
transmitter in de standaard modaliteit middels de manuele programmering.
3) De waaklamp knippert. Binnen 10s drukken op de verborgen toets (P1) van
een te memoriseren transmitter.
4) De waaklamp blijft vast branden. Drukken op de normale toets (T1-T2-T3-T4)
van een te memoriseren transmitter.
De ontvanger verlaat de modaliteit programmering na 10s, binnen deze tijd is
het mogelijk bijkomende nieuwe transmitters in te voeren.
Deze modaliteit vereist niet de toegang naar het bedieningsbord.
10) SERIËLE VERBINDING MIDDELS KAART SCS1 (Fig.20A)
Het bedieningsbord VENERE D staat, middels desbetreffende seriële ingangen en
uitgangen (SCS1), de gecentraliseerde verbinding van meerdere automatiseringen
toe. Op deze manier is het mogelijk, met een enkele bediening, de opening en
de sluiting van alle verbonden automatiseringen uit te voeren.
Volgens het schema van Fig.20A, overgaan tot de verbinding van alle bedieningsbor-
den VENERE D, uitsluitend gebruikmakend van een aansluiting van telefonisch type.
Ingeval men een telefoonkabel met meerdere koppels gebruikt is het absoluut
noodzakelijk de draden van hetzelfde koppel te gebruiken.
De lengte van de telefoonkabel tussen een apparatuur en de volgende mag
de 250 m. niet overschrijden.
Nu is het noodzakelijk op een geschikte manier ieder bedieningsbord VENERE
D te configureren, en hierbij eerst en vooral een centrale MASTER in te stellen,
die de controle van alle andere zal hebben, die noodzakelijkerwijze ingesteld
zijn als SLAVE (zie menu logica).
Bovendien het Zonenummer instellen (zie menu parameters) tussen 0 en 127.
Het zonenummer staat toe groepen van automatiseringen te creëren waarvan
ieder overeenstemt met de Master van de Zone. Iedere zone kan een enkele
Master hebben; de Master van de zone 0 controleert ook de Slaves van de
andere zones.
11) MANOEUVRE VAN NOODGEVAL
Ingeval de elektrische energie ontbreekt of bij een defect van het systeem, moet
men om het manoeuvre manueel uit te voeren, aan het touwtje verbonden met
het wagentje trekken zoals op fig.21. Voor garages zonder secundaire uitgang is
het verplicht een deblokkeerinrichting van aan de buitenkant te monteren met
een sleutel type Mod.SM1 (fig.22) of Mod.SET/S (fig.23).
12) NAZICHT VAN DE AUTOMATISERING
zorgvuldig de volgende punten controleren:
•
•
•
•
•
•
13) GEBRUIK VAN DE AUTOMATISERING
Gezien de automatisering op afstand kan bediend worden middels afstandsbedie-
ning of drukknop van start, en dus niet op het zicht, is het absoluut noodzakelijk
regelmatig de perfecte efficiëntie van alle veiligheidsinrichtingen te controleren.
Voor gelijk welke anomalie van werking, snel ingrijpen en hierbij ook beroep
doen op gekwalificeerd personeel. Men raadt aan de kinderen op veilige afstand
te houden van de werkstraal van de automatisering.
14) BEDIENING
Het gebruik van de automatisering staat de opening en de sluiting van de
deur op gemotoriseerde wijze toe. De bediening kan van verschillend type zijn
(manueel, met afstandsbediening, controle toegangen met magnetische kaart,
enz.) naargelang de vereisten en de karakteristieken van de installatie. Voor de
verschillende systemen van bediening, zie de desbetreffende instructies. De
gebruikers van de automatisering moeten opgeleid zijn voor wat betreft de
bediening en het gebruik.
15) ACCESSOIRES
SM1
SET/S Externe deblokkering met ingetrokken handvat voor sectiedeuren max.
ST
16) ONDERHOUD
Voor gelijk welke ingreep van onderhoud op de installatie, de voeding van het net
wegnemen en de batterij loskoppelen.
• Regelmatig (2 keer per jaar) de spanning van de ketting/riem verifiëren.
• Af en toe de schoonmaak uitvoeren van de fotocellen indien geïnstalleerd .
• Door gekwalificeerd pesoneel (installateur) de correcte regeling van de elektro-
nische frictie doen verifiëren.
• Voor gelijk welke anomalie van werking, die niet opgelost is, de voeding weg-
nemen van het systeem en de batterij loskoppelen. De ingreep vragen van
gekwalificeerd personeel (installateur). In de periode van buiten dienst stelling,
de manuele deblokkering activeren om de manuele opening en sluiting toe
te staan.
door een persoon met een gelijkwaardige kwlaificatie, teneinde alle risico's te
voorkomen.
16.1) VERVANGING ZEKERING
OPGELET! De netspanning loskoppelen.
De rubberen bescherming wegnemen van de zekeringhouder. De te veranderen
zekering wegnemen (Fig.17 Ref.A) en deze vervangen met de nieuwe. Wanneer
de operatie beëindigd is, de rubberen bescherming opnieuw invoeren.
Voordat men de automatisering definitief operationeel maakt, moet men
De correcte werking van alle veiligheidsinrichtingen controleren (micro-
-eindaanslag, fotocellen, gevoelige boorden, enz.).
Verifiëren of de stoot (anti-verpletting) van de deur binnen de limieten ligt
voorzien door de normen in voege en in ieder geval niet te hoog in vergelijking
met de condities van installatie en gebruik.
Verifiëren of het rubberen element kettingaanspanner niet volledig wordt
samengedrukt tijdens het manoeuvre.
De bediening van manuele opening verifiëren.
De operatie van opening en sluiting met aangebrachte bedieningsinrichtingen
verifiëren.
De elektronische logica van normale en verpersoonlijkte werking verifiëren.
Externe deblokkering aan te brengen op de bestaande krukspanjolet
van de klapdeur (fig.22).
50mm (fig.23).
Automatische deblokkering deurkettingen voor klapdeuren met veer.
Aangebracht op de bedieningsarm, haakt automatisch de laterale deu-
rkettingen van de deur los (fig.24).
Indien de voedingskabel beschadigd is, moet deze vervangen worden door
de fabrikant of door zijn dienst van technische assistentie of in ieder geval