4.5 MONTAGE GLIJVLAK
1. Plaats het glijvlak (afb. 9.A) op de
flensverbinding (afb. 9.B) zodat
de openingen aan de basis van
het glijvlak overeenstemmen.
2. Plaats de schroeven met de rondsels in
de openingen en bevestig ze (afb. 9.C).
4.5.1 Verbinding oriëntatiekabel
uitlaatglijvlak
De oriëntatiekabel heeft als doel het
uitlaatglijvlak aan het richthandwieltje op het
instrumentenbord te verbinden, om zo het glijvlak
in de gewenste richting te kunnen richten.
1. Plaats de kabel (afb. 9.D) en
bevestig de ringmoer op het
rotatiesysteem van het glijvlak.
4.5.2 Montage oriëntatiekabel van
de deflector (ST 526 S, ST 625,
ST 665, ST 665 T, ST 726 T)
De oriëntatiekabel van de deflector heeft als doel
de deflector van het glijvlak aan het commando
op het instrumentenbord te verbinden, om
dit zo omhoog / omlaag te brengen om het
in de gewenste richting te kunnen richten.
1. Steek het uiteinde van de richtdraad
(afb. 10.C) in de pin (afb. 10.B).
2. Steek de spiltspie in de pin en
blokkeer ze (afb. 10.D).
3. Steek de regelschroef
(afb. 10.A) in de huizing (afb. 10.E)
en sluit de moer (afb. 10.A).
4. Leid de kabel door de kabelwartel van
de oliedop en zorg ervoor dat u niet
in de buurt van de uitlaat komt.
4.5.3 Bevestiging connectoren
oriëntatie van de deflector en
van het glijvlak (ST 767 H)
Door de elektrische connectoren voor
de oriëntatie van de deflector en van het
glijvlak te verbinden, geeft men energie aan
het systeem, waardoor het glijvlak in de
gewenste richting gedraaid kan worden.
Bevestig de connectoren voor toevoer aan
het instrumentenbord (afb. 11.A), van de
oriëntatiekabel van de deflector (afb.11.B) en
van het glijvlak (afb. 11.C) aan hun koppelingen.
Steek de kabel door de draadleider
(afb. 11.D) achter de motor.
4.6 MONTAGE VERLENGSTUK
TOEVOERSCHROEF (ST 767 H)
Het verlengstuk van de toevoerschroef staat
toe een grotere hoeveelheid sneeuw in de
toevoerschroef op te vangen, en zo het
werk te optimaliseren en te versnellen.
1. Plaats het verlengstuk van de
toevoerschroef op het bovenste deel van
de toevoerschroef, zoals aangegeven
op de afbeelding (afb. 12.A).
2. Plaats de schroeven en de bouten in
de gaten en blokkeer ze (afb. 12.B).
4.7 NIVELLERINGSSLOFFEN
De sloffen dienen om de afstand van de
toevoerschroef ten opzichte van het terrein te
regelen, om de schroef niet te beschadigen.
De machine wordt met 2 soorten sloffen geleverd:
• in metaal: deze moeten gebruikt worden
wanneer men op harde of onregelmatige
terreinen werkt, die de sloffen zouden
kunnen beschadigen, zoals bijvoorbeeld
asfalt of grindwegen (afb. 13.B).
• in kunststof: deze moeten gebruikt
worden op zachtere terreinen, die
de sloffen niet beschadigen, zoals
tuinen of weggetjes (afb.13.C).
Voor montage:
1. Draai de schroeven los (afb. 13.A).
Breng de sloffen omhoog /
omlaag (afb. 13.B, 13.C).
2. De schroeven bevestigen.
Controleer of de sloffen aan beide kanten
op hetzelfde niveau afgesteld zijn.
5. BEDIENINGSELEMENTEN
5.1 CONTACTSLEUTEL
Staat toe de motor te stoppen en te starten. De
contactsleutel heeft twee standen (afb. 15.A):
1. Sleutel verwijderd - OFF - de motor
stopt en kan niet opgestart worden.
2. Sleutel in - ON - de motor kan opgestart
en in dienst gezet worden.
BELANGRIJK De motor start niet indien
de veiligheidssleutel niet volledig ingestoken
is. Bij sommige modellen, moet de sleutel
ook met de klok mee gedraaid worden
om het opstarten mogelijk te maken.
NL - 7
Автотовары «130»