Protocolbestanden
De protocolbestanden die bij het werk met het handleesapparaat worden gegenereerd,
zijn opgeslagen in het register "REPORT" op de SD-geheugenkaart
(Zie Registerstructuur).
Om de individuele protocolbestanden te kunnen identificeren, wordt automatisch een
eenduidige naam toegewezen. Deze wordt als volgt samengesteld:
Kenletter voor de
Voertuignaam
uitgevoerde menu-
functie
T = Testrit
D = DTC
Max. 19 karak-
I = Installatie
ters
V = "Alle banden contr./
ContiConnect Upload"
* Serienr. en volgnr. verschijnen alleen wanneer in het menu Instellingen - Apparaateigenschappen -
Gebruik datum het gebruik van de datum/uurtijd gedeactiveerd is.
►
Voor de analyse van de protocolbestanden wordt een softwarepro-
gramma aangeboden.
(zie www.contipressurecheck.com/hht).
Omgang met het apparaat
Om met de bandensensoren te kunnen communiceren, is het handleesapparaat van
een antenne voorzien. Hierna wordt de werkwijze voor de communicatie beschreven,
zoals die in alle menu's wordt gebruikt.
►
Houd de antenne altijd in de richting van de sensor om de best moge-
lijke communicatie te garanderen.
►
Werd bij de instellingen toon en/of vibratie ingeschakeld, dan wordt na
een geslaagde communicatie een desbetreffend signaal afgegeven.
►
Het communicatie met de sensor vindt in 3 stappen plaats met een
toenemend zendvermogen. Is in die tijd geen communicatie mogelijk,
dan wordt het proces afgebroken.
Handleesapparaat
BESTANDSNAAM
Datum
Tijd
(Serienr.)
(Volgnr.)
*
JJJJMMDD
hhmmss
(XXXXXX)
(ZZZZ)
*
Kenletter voor de
subfuncties in
installatie
(optioneel)
*
IN =
Installatie
MP =
Parameters wijzigen
MS =
Wijzig sensor-ID's
SU =
*
SW-update
155