transmissiebandbreedte 433 MHz, 10 mW e.r.p. max.
stroomvoorziening voor de temperatuur-/vochtigheids-/windsensor: 4× 1,5 V AA batterijen (niet
meegeleverd)
afmetingen en gewicht van de temperatuur-/vochtigheids-/windsensor: 275 × 135 × 310 mm,
377 g (zonder batterijen)
Beschrijving van de sensor
(zie afb. 1)
1 – kommen van de windsensor
2 – kompas
3 – schop voor de windrichting
4 – batterijvak van de temperatuur-/vochtigheids-/windsensor
Toetsen: TX – zenden van het signaal van de sensor naar het station
1/2/3 – omschakeling van het sensorkanaalnummer
WAVE – manuele activering/deactivering voor de ontvangst van het DCF-signaal
5 – montagestang (diameter 26 mm)
6 – montagebasis
Beschrijving van het station
(zie afb. 2)
1 – toets CHANNEL
– zoeken naar het sensorsignaal/de omschakeling van gegevens van
aangesloten sensoren
2 – ingang voor stroomvoorziening
3 – batterijvak
Inbedrijfstelling/installatie
1. Sluit het voedingsapparaat aan op het station, plaats dan eerst de batterijen in het weerstation
(3× 1,5 V AAA) en daarna in de draadloze temperatuur-/vochtigheids-/windsensor (4× 1,5 V AA).
2. Let er bij het plaatsen van de batterijen op dat de polariteit juist is om beschadiging van het
weerstation of de sensor te voorkomen. Gebruik alleen alkaline batterijen van hetzelfde type,
gebruik geen oplaadbare batterijen.
3. Plaats de twee eenheden naast elkaar. Het weerstation zal het signaal van de sensoren binnen
3 minuten automatisch lokaliseren. Als er geen sensorsignaal wordt gevonden, drukt u lang op
de toets CHANNEL op het weerstation om het zoeken te herhalen en drukt u op de toets TX op
de sensor.
4. Voor een correcte meting moet de temperatuur-/vochtigheidss-/windsensor en de neerslagsensor
hoger boven het oppervlak worden geplaatst (min. 1,5 m) op een horizontaal vlak en uit de buurt
van gebouwen en constructies. De sensor moet stevig worden vastgeschroefd om beschadiging
van de sensor te voorkomen. Schroef eerst de montageplaat vast op een vlak oppervlak en
schroef dan daarin de montagestang om de temperatuur-/vochtigheids-/windsensor te monte-
ren. De wind moet vrij rond de windsensor kunnen stromen vanuit alle richtingen. Zorg ervoor
dat de windrichtingaanwijzer en de schroef voor de windsnelheidsmeting vrij kunnen draaien.
Volgens het ingebouwde kompas moet de noordpijl (N) ook in werkelijkheid naar het noorden
wijzen. Anders wordt de richting waaruit de wind komt altijd verkeerd weergegeven. Nadat u
een geschikte plaats hebt gekozen, moet u ervoor zorgen dat het hoofdstation zich binnen het
bereik van de sensor bevindt voordat u met de installatie begint. In bebouwde gebieden kan het
bereik van de sensor enorm afnemen.
5. Plaats de sensor niet op metalen voorwerpen, aangezien het zendbereik dan kleiner wordt.
6. Vervang de batterijen
verschijnt.
Veranderen van kanaal en aansluiten van andere temperatuur-/vochtigheids-/
windsensor
1. Druk herhaaldelijk op de toets CH om het gewenste sensorkanaal – nr, 1, 2 of 3 – te selecteren.
Druk dan lang op de toets CHANNEL, de icoon begint te knipperen
in de sensor of het weerstation indien de icoon voor zwakke batterijen
39
.