De volgorde van de door de controledoos voortgebrachte pulsen geeft de mogelijke soorten storingen aan die in
de volgende tabel worden opgenoemd.
SIGNAAL
2x knipperen
3x knipperen
4x knipperen
7x knipperen
10x knipperen
5.
MAATREGELEN OM OVERVERHITTING VAN DE BRANDER EN EEN SLECHTE
VERBRANDING TE VOORKOMEN
1 – Bij stilstand van de brander, moet het rookgaskanaal open blijven om een natuurlijke trek in de verbran-
dingskamer te behouden. Indien het rookgaskanaal wordt afgesloten bij stilstand van de brander, dient u
de brander naar achteren te schuiven om de branderkop uit de verbrandingskamer te verwijderen. Alvorens
deze handeling uit te voeren, moet de elektrische stroom worden uitgeschakeld.
2 – De ruimte waarin de brander werkt moet voorzien zijn van de nodige ventilaties om een goede verbranding
te waarborgen. U kunt dit nagaan door het CO 2 - en CO-gehalte te meten terwijl ramen en deuren gesloten
zijn.
3 – Indien het lokaal waarin de brander werkt voorzien is van luchtroosters, dan moet u controleren of de
afmetingen van deze openingen nodig voor de luchttoevoer voldoende zijn om een correcte luchtvernieu-
wing te waarborgen. Het is dus aangeraden om te controleren of bij stilstand van de brander, de (warme)
verbrandingsgassen niet opnieuw worden aangezogen door het rookgaskanaal en via de brander in het
lokaal worden verspreid.
6.
ONDERHOUD
De brander moet regelmatig door vaklui worden onderhouden en in overeenstemming met de plaatselijke wet-
ten en normen.
Onderhoud is noodzakelijk om een goede werking van de brander te verzekeren, om uitermate hoog brand-
stofverbruik en dus hoge milieubelastende emissies te vermijden.
Alvorens de brander te reinigen of te controleren, sluit de elektrische voeding af door op de hoofd-
schakelaar te drukken.
BELANGRIJKSTE UIT TE VOEREN ONDERHOUDSTAKEN
Laat de brander een 10-tal minuten op vollast draaien en controleer alle parameters die in deze handleiding
worden opgegeven. Voer daarna een verbrandingsanalyse uit en controleer:
•
Het CO
gehalte
2
•
Controleer de werking van de verliesstroomschakelaar met de testknop.
20027965
Er wordt geen stabiel vlamsignaal gegeven binnen de veiligheidstijd:
– ionisatiesonde defect;
– gaskleppen defect;
– fase/nulleider omgekeerd;
– ontstekingstransformator defect;
– slechte afstelling van de brander (onvoldoende gas).
De minimale luchtdrukschakelaar sluit niet:
– blokkering van de VPS controleren;
– luchtdrukschakelaar defect;
– luchtdrukschakelaar niet afgesteld;
– de motor van de rotor werkt niet;
– ingreep van de maximale luchtdrukschakelaar.
Vreemd licht.
Vlam verdwijnt tijdens de werking:
– slechte afstelling van de brander (onvoldoende gas);
– gaskleppen defect;
– kortsluiting tussen ionisatiesonde en aarde.
Verkeerde aansluiting of interne storing.
•
Temperatuur van de rookgassen in de schouw
MOGELIJKE OORZAAK
10
NL
•
CO-gehalte (ppm)