40
NL. Gebruiksaanwijzing voor reduceertoestellen volgens ISO 2503.
4. Lngebruikname
4.1 Alle onderdelen die in kontakt kamen met
zuurstof, zoals handen en gereedschap, olie-
en vetvrij houden.
4.2 Voor ingebruikname de gebruik saanwijzing
lezen en gedurende het gebruik beachten!
4.3 Kijken of het reduceertoestel voor de betref-
fende gassoort geschikt is (zie marke ring punt 3).
4.4 Kijken of de aansluiting van de cilin der-
afsluiter schoon en niet beschadigd is. Als de
aansluiting beschadigd is mag het reduceer-
toestel niet aangesloten worden.
44.5 Voor het aansluiten van het reduceerven-
tiel de cilinderafsluiter 1 x kart openen en weer
afsluiten om eventuele verontreinigingen te ver-
wijderen. Daarbij niet voor de afsluiter staan en
niet de hand voor de afsluiter houden.
4.6 Reduceertoestel met resp. de schroefverbin-
ding of de aansluitbeugel 2 gasdicht met cilinder-
afsluiter 1 verbinden.
4.7 Slang op slangpilaar 6 en d.m.v. een wartel-
moer aan het reduceertoestel bevestigen. Slan-
gen volgens ISO 3821 en slangaansluitingen
volgens EN 560 aanwenden. Passende slangklem-
men anwenden.
4.8 Druk instellen
Eerst reduceertoestel door losdraaien van de
instelknop 5 ontspannen.
Cilinderafsluiter langzaam openen, manometer 3
geeft de druk in de cilinder aan. De afsluiter op
het te gebruiken apparaat een beetje openen. Nu
door aandraaien van de instelknop 5 de gewenste
druk instellen en op de werkdrukmanometer 4
aflezen.
Door aan de instelknop 5 te draaien moet de
werkdruk gecorrigeerd worden.
5. Buiten gebruikstellen
5.1 Bij korte arbeidsonderbrekingen:
Afsluiter op het reduceertoestel sluiten.
5.2 Bij langere arbeidsonderbrekingen:
Cilinderafsluiter 1 sluiten, het reduceertoestel
wordt drukvrij, instelknop 5 antspannen, afsluiter
op het reduceertoestel sluiten.
6. Gebruik en onderhoud
6.1 Reduceertoestel altijd tegen beschadigingen
beschermen (regelmatig kontroleren).
6.2 De instelling van de overdrukveiligheid
mag niet veranderd worden.
6.3 Op goede konditie van dichtingen, dichtvlak-
ken en manometers letten.
6.4 Bij storingen. bijv. oplopen van de werk-
druk bij een afname = 0, lekkage tegen de
atmosfeer, defecte manometers of afbtazen
van de overdrukveiligheid, het reduceer-
toestel buiten gebruik stellen en meteen de
cilinderafsluiter sluiten.
Storingen kunnen vele oorzaken hebben.
Vermijdt u, voor uw eigen veiligheid, eigen-
handig manipuleren en repareren.