3
Voorbereidten / Instellen
3.1
Netaansluiting
De timmermans-kettingzaag ZS 260 E is veiligheids-
geïsoleerd volgens klasse II.
Vóór ingebruikname dient erop te worden gelet, dat
de netspanning met de op het typeplaatje van de
machine vermelde bedrijfsspanning overeenstemt.
3.2
Wissel van de zaagketting
Vóór de wissel van de zaagketting
in ieder geval de steker uit het stop-
contact nemen!
Gaat u bij de wissel van de zaagketting op de
volgende manier te werk:
• Met de meegeleverde, aan deksel 12 (afb. 1)
bevestigde combi-schroevendraaier 11 cilinder-
schroef 13 losmaken en deksel naar beneden
klappen.
• Veerbelaste onderste beschermklep 15 naar
beneden openen en met deksel in de geopende
positie fixeren.
• Inbusbout 18 (afb. 2) eruit schroeven en tussen-
deksel 19 inclusieve olietank verwijderen.
• Bevestigingsschroef 5 (afb. 1) ter bescherming
van de onderste kettinghefboom losmaken en
beschermplaat 6 naar beneden openklappen.
• Kettingspanning door draaien van de spanschroef
20 (afb. 3) naar links door middel van de combi-
schroevendraaier 11 losmaken.
• Geleidingsrail 21 inclusieve zaagketting en ket-
tingwiel 22 naar voren aftrekken en van de ketting
nemen.
• Nieuwe, resp. gescherpte zaagketting op de
geleidingsrail en het kettingwiel leggen. Hierbij
erop letten dat de tandlemmeten van de ketting in
richting markering 24 voor de looprichting wijzen
en de kettingspanbout 23 in de hiervoor gedachte
boring van de geleidingsrail grijpt.
• Tussendeksel 19 openschuiven en inbusbout 18
licht aantrekken.
• Met combi-schroevendraaier 11 de door de boring
in de tussendeksel bereikbare spanschroef 20
(afb. 3) zo lang in richting van de wijzers van de
klok draaien tot de correcte kettingspanning is
bereikt (zie gedeelte 3.3).
• Inbusbout 18 aantrekken, bescherming voor
onderste kettinghefboom omhoogklappen en met
schroef 5 (afb. 1) vasttrekken.
• Onderste beschermklep 15 (afb. 1) ontgrendelen,
deksel 12 omhoogklappen en cilinderbout 13 aan-
trekken. Combi-schroevendraaier 11 in de houder
in de deksel bevestigen.
Werd een nieuwe zaagketting aangebracht, moet
deze ca. 2 tot 3 minuten in vrijloop op gang worden
gebracht. Hierbij dient erop te worden gelet dat een
voldoende kettingsmering is voorhanden. Na het op
gang brengen is het eventueel noodzakelijk de ket-
tingspanning te corrigeren.
3.3
Kettingspanning
Voor het veilige bedienen van de machine en voor de
levensduur van de gehele kettinggarnituur is het bel-
angrijk dat de juiste kettingspanning is ingesteld. Deze
moet vandaar vóór begin en ook vaker gedurende het
bedrijf worden gecontroleerd. De kettingspanning is
correct ingesteld, wanneer in koude bedrijfstoestand
de zaagketting an de geleidingsrail aansluit en van
hand nog 4 tot 5 mm kan worden opgetild.
Bij verwarming op bedrijfstemperatuur rekt zich de
zaakketting uit en hangt door. Is de rekking zo groot
dat de verbindingsdelen aan de rail uit de geleiding
te voorschijn komen, moet de zaagketting worden
nagespannen.
Vóór het naspannen van de zaag-
ketting in ieder geval de steker uit
het stopcontact nemen!
Voor het naspannen gaat men op de volgende
manier te werk:
• Veerbelaste onder beschermklep 15 naar beneden
openen en met de op deksel 12 (afb. 1) bevestigde
combi-schroevendraaier 11 de inbusbout 18 (afb 2)
door de onderste opening in de deksel 12 en schroef
5 (afb. 1) licht losmaken.
• Kettingspanschroef 20 door de bovenste opening
in de deksel (zie afb. 1) met combi-schroeven-
draaier 11 verstellen. Hierbij betekent een draai-
ing in richting van de wijzers van de klok een ver-
hoging en een draaiing tegen de wijzers van de
klok een vermindering van de kettingspanning.
• Inbusbout 18 (afb. 2) en 5 (afb. 1) licht losmaken.
Wordt de zaagketting na de verwarming nagespan-
nen, moet ze na beëindiging van de zaagwerkzaam-
-49-