TABEL 3. PROGRAMMEERBAAR BEREIK VOOR HET ALARMNIVEAU
ALARMNIVEAU
Waarschuwing
Actie 1
Actie 2
Brand 1
Brand 2
OPMERKING: De installatie moet worden uitgevoerd volgens alle lokale codes en reguleringen.
Het product is goedgekeurd volgens EN54-20, Klasse A, B en C.
OPSTARTEN
Eenmaal opgestart, geeft het FAAST-systeem het groene deeltjesdisplay een seconde
lang weer, waarna de initialisatie begint op basis van de opgeslagen configuratie.
De rookmelder controleert en bepaalt de initiële instellingen voor luchtstroom, fil-
ter en ventilator. Als alle metingen normaal zijn, begint de normale werking. Als er
een storing is opgemerkt, gaat de bijbehorende storings-LED branden.
CONFIGURATIE
Het FAAST-systeem wordt geconfigureerd met de PipeIQ-software. De data wordt
verstuurd via de ingebouwde Ethernetaansluiting. De rookmelder ontvangt de
configuratie en voert een validatie uit, voordat de configuratie wordt geactiveerd.
Na validatie van de data voert de rookmelder een initialisatie uit op basis van de
nieuwe configuratie.
Problemen met de configuratie
Als de configuratie niet juist is, wijst de software op een storing en gaat het oranje
configuratiestorings-LED op de gebruikersinterface branden. De rookmelder accep-
teert geen van de gegevens als geldig. Als zich een configuratiestoring voordoet
tijdens de initiële configuratie of als de rookmelder niet kan functioneren vanwege
de configuratie, wordt een groot-storingsrelais geactiveerd. De rookmelder moet
opnieuw met PipeIQ worden geconfigureerd. Als de configuratiestoring zich voor-
doet nadat de initiële configuratie is geaccepteerd, wordt een klein-foutrelais geac-
tiveerd en keert de rookmelder terug naar de laatste geldige configuratie.
Stroom- of netwerkstoring tijdens de configuratie
Tijdens een upload van configuratiedata houdt het FAAST-systeem de laatste gel-
dige configuratie in zijn geheugen, totdat een complete validatie van de nieuwe
configuratiedata is afgerond. Dit voorkomt datacorruptie in geval van een stroom-
of netwerkstoring. Zodra de stroom is hersteld, voert het systeem een opstartfunctie
uit met de laatste geldige configuratie. De rookmelder geeft ook een configurati-
estoring aan op de gebruikersinterface en activeert het relais 'kleine storing'. Dit
gebeurt slechts eenmaal. Wanneer de volgende resetfunctie of reset na stroomin-
schakeling wordt uitgevoerd, gebruikt het systeem nog steeds de laatste geldige
configuratie.
NORMAAL
In de normale bedrijfsstand geeft het FAAST-systeem de luchtstroom op de gebrui-
kersinterface weer, evenals de huidige deeltjesniveaus. Het deeltjesniveau wordt
vergeleken met de drempelwaarden die in het systeem zijn geprogrammeerd en
activeert het juiste alarm als de deeltjesniveaus die drempelwaarde overschrijden.
Als zich een storing voordoet, worden de bijbehorende storings-LED en relais
geactiveerd.
TEST
De teststand wordt geactiveerd via het Live View-tabblad van PipeIQ of door op de
testknop op de gebruikersinterface te drukken als de knop is geactiveerd (raadpleeg
het deel over Toegangscode voor meer informatie over de activering). De teststand
simuleert een brandconditie, zodat de tien segmenten van het deeltjesniveaudis-
play worden geactiveerd, evenals elk segment van het alarmdisplay. Elk overeen-
komstige alarmrelais wordt ook geactiveerd na een geprogrammeerde vertraging
voor dat relais. Als de RESET-knop haalt het systeem uit de teststand.
TABEL 4. ACCLIMATISATIENIVEAUS
ALARMNIVEAU
Waarschuwing
Actie 1
Actie 2
Brand 1
Brand 2
SS-400-015
STANDAARDDREMPEL-
WAARDE %OBS/FT.
0,012
0,050
0,100
0,250
0,500
MAX-GEVOELIGHEID
Waarschuwing hoog
Actie 1 hoog
Actie 2 hoog
Brand 1 hoog
Brand 2 hoog
PROGRAMMEERBAAR
STANDAARDDREMPEL-
BEREIK %OBS/FT.
0,00046-0,625
0,0010-0,625
0,0030-0,625
0,012-6,25
0,012-6,25
RESET
De resetstand wordt geactiveerd via het Live View-tabblad van PipeIQ of door op
de resetknop op de gebruikersinterface te drukken als de knop is geactiveerd (raad-
pleeg het deel over Toegangscode voor meer informatie over de activering). Als de
resetfunctie wordt geactiveerd, worden alle relais gereset. Het systeem gaat dan
naar zijn normale toestand. Als er nog storingen of alarmen zijn, zal het systeem
de stand automatisch opnieuw activeren.
ACCLIMATISATIE
Het FAAST-systeem biedt ook een acclimatisatiestand. Door het systeem op de ac-
climatisatiestand te zetten, kan de gevoeligheid van het systeem voor ongewenste
alarmsignalen worden gereduceerd. Dit zorgt voor optimale bescherming van een
systeem in een omgeving die vaak verandert. Wanneer de omgeving verandert,
wordt de gevoeligheid van het systeem voortdurend aangepast binnen de ingestelde
limieten. De acclimatisatiestand moet worden geactiveerd en geconfigureerd met
de configuratiefunctie van de software, die deel uitmaakt van het PipeIQ-soft-
warepakket. In de acclimatisatiestand past het systeem automatisch het alarmpunt
aan binnen een bepaalde band. De minimale en maximale gevoeligheid worden
ingesteld door de gebruiker. Gedurende de eerste 24 bedrijfsuren controleert het
systeem de werkomgeving. Na de eerste 24 uur past het systeem het alarmpunt aan
op basis van de deeltjesniveaus gedurende telkens een periode van 1 uur. Daarna
wordt het alarmniveau aangepast vanaf de ongevoeligheidsgrens, op basis van de
stabiliteit van de omgeving die wordt gecontroleerd.
Acclimatisatiestand instellen
De gebruiker stelt de MIN-MAX-waarden voor elk alarmniveau in de acclimati-
satiestand in. Het FAAST-systeem begint vanaf de ongevoeligheidsgrens en past
zichzelf aan om binnen de gevoeligheidsgrenzen te blijven. Het is ook mogelijk
om een statisch alarmniveau te hebben, door de hoge en lage tolerantie dezelfde
waarde te geven. Dit biedt de flexibiliteit om acclimatisatieniveaus voor sommige
alarmsignalen te handhaven, en statische niveaus voor andere. Op Tabel 4 staan de
verschillende mogelijke niveaus.
Elk acclimatisatieniveau kan ook met de PipeIQ-functie worden gecontroleerd.
Zodoende kan de gebruiker het huidige geacclimatiseerde alarmniveau voor elk
alarmsignaal lezen.
DAG-, NACHT- EN WEEKENDSTAND
Als de acclimatisatiestand niet gewenst is, kan het FAAST-systeem op een gewone
dag-, nacht- en weekendstand functioneren. Dit maakt het mogelijk om aparte
drempelwaarden voor elke stand in te stellen. De tijden voor binnenkomen en ver-
laten, en werking overdag en 's nachts kunnen naar wens worden vastgesteld. Het
systeem heeft een interne tijdreferentie (klok) en schakelt automatisch over op de
weekendstand op zaterdag en zondag.
ISOLEREN
De isolatiestand wordt geactiveerd door de ISOLATE-knop op de gebruikersinter-
face in te drukken en los te laten als de knop actief is (raadpleeg de informatie
over de toegangscode). Wanneer de ISOLATE-knop is geactiveerd, zorgt het FAAST-
systeem ervoor dat de storings- en alarmrelais worden gereset. Vervolgens wordt
het isolatierelais ingeschakeld en gaat het isolatiestoringslichtje op de gebruikersin-
terface branden. In deze stand functioneert het toestel normaal, maar worden er
geen relais voor alarm- of storingsniveaus geactiveerd (behalve het isolatierelais).
MIN-GEVOELIGHEID
Waarschuwing laag
Actie 1 laag
Actie 2 laag
Brand 1 laag
Brand 2 laag
6
PROGRAMMEERBAAR
WAARDE %OBS/M
BEREIK %OBS/M
0,0396
0,165
0,33
0,825
1,65
HUIDIGE NIVEAU
Acclimatisatie-
waarschuwingsniveau
Acclimatisatieniveau Actie 1
Acclimatisatieniveau Actie 2
Acclimatisatieniveau Brand 1
Acclimatisatieniveau Brand 2
0,0015-2,05
0,0033-2,05
0,0102-2,05
0,039-20,5
0,039-20,5
I56-3836-005