4.1.2 DRUKSYSTEEM
OPMERKING
De CPS-controles van het systeem worden automatisch als MASTER (PRI – P) en SLAVE (SEC – S) geconfigureerd. Als
alternatief kan de controle met de "geavanceerde parameters" worden geconfigureerd
Het systeem bestaat uit elektropompen met een elektronisch controlesysteem (inverter) waarmee de druk in het systeem constant kan
worden gehouden door de draaisnelheid van de motor van de elektropomp te verhogen of te verlagen.
Als de druk van het systeem onder de ingestelde drempel daalt, start de module de eerste pomp van het systeem (bij de eerste start
Master – PRI 'P') om de ingestelde druk te herstellen; de draaisnelheid van de pomp varieert afhankelijk van de vraag om water (bij een
grotere vraag is de snelheid dus hoger) totdat de maximaal ingestelde waarde wordt bereikt, waarna de module, als de installatie hogere
prestaties vereist, de ne pomp inschakelt (Slave – SEC 'S') om hem bij te staan en de druk stabiel te houden.
Bij een afname van de vraag om water neemt de snelheid van de pomp die het laatst is ingeschakeld af totdat hij wordt uitgeschakeld.
De module houdt de pomp die het eerst in werking is getreden ingeschakeld totdat de minimaal ingestelde waarde wordt bereikt,
waarna de pomp wordt gestopt, als er geen nieuwe drukverminderingen zijn (en dus een nieuwe vraag om water).
Bij een volgende start kan de startvolgorde van de verschillende pompen op basis van de gekozen cyclus verschillen, zoals hierna
beschreven wordt. Als de werkende pomp stopt vanwege een defect, vervangt het systeem deze pomp zo nodig door een
andere pomp in het systeem. Indien de defecte pomp de MASTER-pomp is, zal het systeem op oorzakelijke gronden en automatisch de
MASTER kiezen waarna de bediening van de belangrijkste functies op deze pomp wordt overgebracht. De MASTER wordt altijd alleen
gekozen uit de pompen met de sensor.
Het systeem heeft vijf werkwijzen:
•
Cyclisch (CH1): Geeft aan dat de eerste
pomp die wordt ingeschakeld bij een
volgende vraag om water de pomp zal
zijn die niet is gestart of die als tweede
is gestart. In deze modus kan de
tweede pomp de eerste helpen (modus
BOOSTER – CH1 zie hst. 5.3.4)
•
Afwisseling (CH2): De motoren
wisselen elkaar af bij elke volgende
start of na een bepaalde tijd die in
het menu van de parameters van de
installateur is vastgesteld (zie hst.
5.3.4: CH2, SCA T en SCA S). In deze
modus werkt slechts één pomp en de
overige pompen staan in stand-by en
staan nooit de eerste pomp bij. Als de
werkende pomp stopt als gevolg van
een defect, vervangt een andere pomp
hem automatisch
OPMERKING
De bedrijfsmodi kunnen met de parameters van het menu van de installateur worden ingesteld op de motor die als master
werkt (PRI 'P').
OPMERKING
Als de elektrische voeding van de pomp wegvalt, blijven de instellingen in het geheugen opgeslagen.
OPMERKING
Voor een correcte configuratie is het raadzaam de parameters van het menu van de installateur (Niv.2) in te stellen als de
machine gevoed is en op STOP staat.
•
Cyclus met bedrijfsuren (CH3):
geeft aan dat de eerste pomp die
bij een volgende vraag om water
wordt ingeschakeld, de pomp is die
minder heeft gewerkt (zie parameter
bedrijfsuren). In deze modus kunnen
de andere pompen de eerste helpen
(modus BOOSTER – CH3 zie hst. 5.3.4)
•
Afwisseling met bedrijfsuren (CH4):
de motoren werken op basis van de
gewerkte uren en wisselen elkaar af na
het aantal bedrijfsuren dat in het menu
installateur is bepaald (zie hst. 5.3.8:
CH4, SCA T en SCA S). Als de werkende
pomp stopt als gevolg van een defect,
vervangt een andere pomp hem
automatisch. In deze modus kan de
tweede pomp de eerste niet helpen
•
Jockey (CH5): in deze modus is
de eerste pomp die wordt gestart
de pomp die als hoofdpomp is
ingesteld bij de parameter 'type
pomp'. Onafhankelijk van de
uitschakelcondities, kan in deze modus
de tweede pomp de eerste helpen
(modus BOOSTER – CH5 zie hst. 5.3.4)
NL
117