11.0 MOGELIJKE DEFECTEN TIJDENS HET LASSEN
DEFECT
POROSITEIT
BARSTEN
SLECHTE
PENETRATIE
VEEL SPATTEN
DEFECTEN IN PRO-
FIEL
INSTABIELE BOOG
ELEKTRODE OVER-
DWARS GESMOL-
TEN
12.0 MOGELIJKE STORINGEN TIJDENS DE FUNCTIONERING
STORING
GEEN
ONTSTEKING
GEEN UITGANGS-
SPANNING
UITGANGSSTROOM
NIET JUIST
OORZAKEN
Zure elektrode op staal met een
hoog zwavelpercentage.
De elektrode slingert te veel.
Te grote afstand tussen de te
lassen werkstukken.
Te lassen werkstuk koud.
Onrein te lassen materiaal (bijv.
olie, lak, roest, oxiden).
Te lage stroom.
Lage stroom.
Hoge lassnelheid.
Omgekeerde polariteit.
Elektrode geïnclineerd in de
richting die tegen de verplaatsing
in is gedraaid.
Elektrode te veel geïnclineerd.
Verkeerde lasparameters.
Snelheid niet verbonden aan
de eisen van de operationele
parameters.
Te lage stroom.
Elektrode met niet-gecentreerde
kern.
Magnetisch blaaseffect.
OORZAAK
Primaire aansluiting verkeerd verricht.
Kaart inverter defect.
Machine oververhit, gele led brandt.
Overspanningslimieten over-
schreden, groene led uit.
Overspanningsbeveiliging geacti-
veerd, gele led brandt
Intern relais defect.
Kaart inverter defect.
Potentiometer regeling defect.
Primaire voedingsspanning laag.
TIPS
Gebruik een basische elektrode.
Breng de te lassen stukken dichter
bij elkaar.
Verplaats u langzaamaan bij het
startpunt vandaan.
Verlaag de lasstroom.
Voor goed verrichte lassen is het
belangrijk dat u voor het lassen het
werkstuk schoon maakt.
Stel de operationele parameters
met zorg af en verbeter de voorbe-
reiding van het te lassen werkstuk.
Verricht de noodzakelijke correc-
ties.
Neem de algemene en standaard
lasnormen in acht.
Controleer de staat van de elek-
trode en de aansluiting van de
aardkabel.
Vervang de elektrode.
Sluit de twee aardkabels aan op
twee tegenover elkaar liggende
zijden van het te lassen werkstuk.
OPLOSSING
Controleer de primaire aansluiting.
Wend u tot een assistentiecentrum.
Wacht op het thermische herstel.
Controleer het distributienetwerk.
Herstel de groep door hem uit te
schakelen, 20 seconden te wachten
en vervolgens weer in te schakelen.
Herstel de groep door hem uit te
schakelen, 20 seconden te wachten
en vervolgens weer in te schakelen.
Wend u tot een assistentiecentrum
als de groep niet functioneert.
Wend u tot een assistentiecen-
trum.
Wend u tot een assistentiecentrum.
Controleer het distributienetwerk.
NL-10