6.4.1 Gebruik van de Empi Phoenix-dijband
De Empi Phoenix-dijband kan als een accessoire worden gebruikt om u bij het plaatsen en op hun plaats houden
van de elektroden te helpen voor de programma's voor amyotrofie (P1) en spierversterking (P2). Raadpleeg de
gebruikershandleiding voor de Empi Phoenix-dijband om de dijband op de juiste wijze te kunnen gebruiken.
6.5 Stimulatieposities
Uw lichaamshouding tijdens de therapie varieert afhankelijk van de positie van de elektroden, de te stimuleren spiergroep en
het programma dat u gebruikt. Volg de instructies van uw arts wat de lichaamshouding betreft. Een vaak aanbevolen positie
voor de programma's voor amyotrofie en spierversterking (P1 en P2) bij behandelingen van de knie is een zittende houding
met de voet vlak op de grond en de knie onder een hoek van 90 graden om isometrische contracties mogelijk te maken.
Voor de programma's P1 (amyotrofie) en P2 (spierversterking) moet er gewoonlijk isometrisch worden gestimuleerd. Dat
wil zeggen dat de extremiteiten van de ledematen waarvan een spier wordt gestimuleerd, stevig moeten worden vastgezet
om bewegingen ten gevolge van spiercontracties tegen te gaan. Raadpleeg uw arts voor het gebruik van het apparaat bij
bewegingen. Voor het TENS- en oedeemprogramma (P3 en P4) moet u een zo comfortabel mogelijke houding aannemen.
Voorzorgsmaatregel: Begin nooit een stimulatiesessie bij een staande persoon. De eerste vijf minuten van de
stimulatie moeten altijd worden uitgevoerd bij een persoon in een liggende of zittende houding. In zeldzame gevallen
kunnen nerveuze personen last krijgen van een vasovagale syncope (vorm van flauwvallen). Deze reactie houdt
verband met angst voor de spierstimulatie en de verrassing die optreedt bij het zien van een samentrekkende spier zonder
dat dit bewust is opgewekt. Bij een vasovagale reactie neemt de hartslag af en daalt de bloeddruk, waardoor u zich zwak en
uitgeput kunt voelen. Als dit optreedt, moet u de stimulatie stoppen en met de benen omhoog gaan liggen tot het gevoel van
zwakte verdwijnt (5 tot 10 minuten).
6.6 Stimulatie-energie aanpassen
Bij gebruik van de programma's voor amyotrofie en spierversterking heeft u meer profijt van de therapie naarmate de
elektrische intensiteit toeneemt. U dient de intensiteit van de programma's voor amyotrofie (P1) en spierversterking
(P2) verhogen tot u een sterke spiercontractie ervaart, tenzij u instructies van uw arts hebt om dit niet te doen. Volg het
veiligheidsadvies in sectie 4 om letsel te voorkomen.
216
Phoenix User's Manual