•
Als het aan/uit-lampje uit is, is de computer uitgeschakeld of krijgt deze
geen stroom.
–
Steek de stroomkabel terug in de stroomconnector aan de achterkant
van de computer en het stopcontact.
–
Als de computer is aangesloten op een contactdoos, moet u nagaan of
de contactdoos is aangesloten op een stopcontact en of de contactdoos
is ingeschakeld.
–
Omzeil voedingsbeschermingsapparaten, contactdozen en verlengkabels
om te controleren of de computer aangaat.
–
Controleer of er stroom uit het stopcontact komt, door er een ander
apparaat, zoals een lamp, op aan te sluiten.
–
Controleer of de hoofdvoedingskabel en de kabel van het frontpaneel
goed op de systeemkaart is aangesloten (zie "Systeemkaartcomponenten"
in de Gebruikshandleiding).
•
Als het aan/uit-lampje oranje knippert, krijgt de computer wel stroom, maar
is er een probleem met de interne stroom.
–
Ga na of de stroomselectieschakelaar zo is ingesteld dat deze overeenkomt
met de netstroom op uw locatie, indien van toepassing.
–
Controleer of de stroomkabel goed op de systeemkaart is aangesloten
(zie "Systeemkaartcomponenten" in de Gebruikshandleiding).
•
Als het aan/uit-lampje oranje brandt, is er een apparaat defect of verkeerd
geïnstalleerd.
–
Verwijder de geheugenmodules en plaats ze weer terug (zie "Het
frontpaneel verwijderen" in de Gebruikshandleiding).
–
Verwijder alle kaarten en plaats ze vervolgens weer terug (zie "Kaarten"
in de Gebruikshandleiding).
•
Hef interferentie op. Enkele mogelijke oorzaken van interferentie zijn:
–
Stroom-, toetsenbord- en muisverlengkabels
–
Te veel apparaten aangesloten op een contactdoos
–
Meerdere contactdozen aangesloten op hetzelfde stopcontact
90
Naslaggids