5. Voorzorgen bij het plaatsen
oPGeLeT: respecteer tussen elk toestel een afstand van ten minste 2 meter, behalve tussen 2 detectors.
Plaats de detector:
• op een hoogte H tussen 0,8 en 1,2 m,
H
• loodrecht op de grond, opdat de
bovendetectiezone parallel met de grond
loopt. Indien de detector schuin tegenover
de grond wordt geplaatst, kan de
werkingszekerheid verminderen,
• zodanig dat de detectiebundels parallel
met de muur lopen.
Plaats de detector niet:
• op een plaats waar de bundels van de
benedendetectie rechtstreeks of
onrechtstreeks verstoord kunnen worden
door zonnestralen of door een heel sterke
lichtbron,
59
• in de richting van een bewegend voorwerp
(boomtakken, struiken, vlaggen, enz...),
• op een afstand van de muur (gebruik
verboden voor een periferische beveiliging
zoals bijvoorbeeld een infraroodbarrière),
• rechtstreeks op een metalen wand of dicht
bij storingsbronnen (elektriciteitskast of
ventilator...).
NL