13.8 Nevenparameters
 Druk op toets nevenparameters 46 of 51
om het menu nevenparameters op te roe-
pen.
 Kies de gewenste nevenparameter door
draaien van bedienknop 52 uit.
 Bevestig de nevenparameter door het in-
drukken van bedienknop 52.
 Stel de parameterwaarde 72 door het
draaien van bedienknop 52 naar wens in.
70
71
Nevenparameters
Afb. 23:
Symbool nevenparameter
70
Fabrieksinstelling
71
Parameterwaarde
72
 Bevestig de parameterwaarde 72 door het
indrukken van bedienknop 52.
 Druk op toets 46, 50 of 51 om het menu te
verlaten en naar de standaard weergave
terug te keren.
- 114 -
13.9 Tiptronic
Met de tiptronic-functie kan de gebruiker
over 10 onafhankelijke jobs beschikken. In
een job zijn alle op het bedieningspaneel
uitgevoerde instellingen en correcties opge-
slagen.
De Tiptronic-functie kan handig zijn indien
bijv. vaak terugkerende lastaken aan be-
paalde jobnummers worden toegewezen of
verschillende lassers hun individuele instel-
lingen in „hun" job opslaan.
De Tiptronic-functie is af fabriek gedeacti-
veerd.
Tiptronic activeren
 Druk op de toets menu 48.
 Kies het menupunt „Tiptronic" door het
draaien van bedienknop 52.
 Bevestig het menupunt „Tiptronic" door
het indrukken van bedienknop 52.
72
 Kies het menupunt „Tiptronic "Aan/Uit"
door draaien van bedienknop 52.
 Bevestig het menupunt „Tiptronic Aan/Uit"
door het indrukken van bedienknop 52.
 Kies en bevestig met bedienknop 52 het
punt „Aan".
Afb. 24:
 Druk op toets 46, 50 of 51 om het menu te
verlaten en naar de standaard weergave
terug te keren.
Inbedrijfstelling
Tiptronic activeren
10.13