6.4.6
VF: weergave van de stroming
Als de debietsensor wordt geselecteerd is het mogelijk de stroming in de gekozen meeteenheid weer te geven. De meeteenheid kan
[l/min] of [gal/min] zijn, zie par. 6.5.8. Bij functionering zonder debietsensor wordt -- weergegeven.
6.5
Menu Installateur
Vanuit het hoofdmenu houdt u de toetsen "MODE" & "SET" & "-" tegelijk ingedrukt tot "RC" in het display verschijnt (of gebruikt u het
selectiemenu door op +of - te drukken). Met dit menu kunt u verschillende configuratieparameters weergeven en wijzigen: met de
toets MODE bladert u door de menupagina's, met de toetsen + en - kunt u de waarde van de parameter in kwestie respectievelijk
verhogen en verlagen. Om het actuele menu af te sluiten en terug te gaan naar het hoofdmenu, drukt u op SET.
6.5.1
RC: instelling van de nominale stroom van de elektropomp
Nominale stroom die wordt opgenomen door een fase van de pomp in Ampère (A). Voor de modellen met eenfase voeding moet de
stroom worden ingesteld die de motor opneemt, wanneer hij gevoed wordt, van een driefase circuit op 230V. Voor de modellen met
driefase 400V voeding moet de stroom worden ingesteld die de motor opneemt wanneer hij gevoed wordt met een driefase circuit
400V.
Als de ingestelde parameter lager is dan de correcte waarde, zal gedurende de werking de fout "OC" verschijnen zo gauw
de ingestelde stroom voor een bepaalde tijd wordt overschreden.
Als de ingestelde parameter hoger is dan de correcte waarde, zal de amperometrische beveiliging op oneigenlijke wijze
actief worden wanneer de veiligheidsdrempel van de motor wordt overschreden.
Bij de eerste start en bij herstel van de fabriekswaarden RC is de parameter ingesteld op 0,0[A] en is het noodzakelijk
de parameter op de juiste waarde in te stellen, anders zal de machine niet starten en wordt de foutmelding EC
aangegeven.
6.5.2
RT: instelling van de draairichting
Als de draairichting van de elektropomp niet correct is, is het mogelijk deze om te keren door deze parameter te veranderen. Als u
binnen dit menupunt op de toetsen+ en – drukt worden de twee mogelijke toestanden "0" of "1" weergegeven en geactiveerd. De
opeenvolging van de fasen wordt in het display in de commentaarregel getoond. De functie is ook actief bij werkende motor.
In het geval dat het niet mogelijk is de draairichting van de motor te observeren, gaat u als volgt te werk:
Open een gebruiker en observeer de frequentie.
o
Zonder de afgenomen vloeistofhoeveelheid te veranderen, de parameter RT veranderen en de frequentie FR nogmaals
o
observeren..
De correcte waarde voor parameter RT is die waarvoor, bij gelijke afgenomen vloeistofhoeveelheid, de laagste frequentie
o
FR vereist wordt.
LET OP: bij sommige elektropompen kan het gebeuren dat de frequentie in deze twee gevallen niet veel verschilt, zodat het dus
moeilijk is om te begrijpen wat de juiste draairichting is. In dergelijke gevallen kunt u de hierboven beschreven test herhalen, maar in
plaats van de frequentie proberen om de opgenomen fasestroom te observeren (parameter C1 in het menu gebruiker). De correcte
waarde voor parameter RT is die waarvoor, bij gelijke afgenomen hoeveelheid, de laagste fasestroom C1 vereist wordt.
6.5.3
FN: instelling van de nominale frequentie
Deze parameter definieert de nominale frequentie van de elektropomp en kan worden ingesteld tussen een minimum van 50 [Hz] en
een maximum van 200 [Hz].
Met de toetsen "+" of "-" selecteert u de gewenste frequentie startend bij 50 [Hz].
De waarden 50 en 60 [Hz] komen het meest voor en hebben een selectieprivilege: bij het instellen van een willekeurige
frequentiewaarde zal het stijgen of dalen van de waarde stoppen wanneer men bij 50 of 60 [Hz] komt; om een andere frequentie in
te stellen dan één van deze twee waarden dient u iedere druktoets los te laten en tenminste 3 seconden op de toets "+" of "-" te
drukken.
Bij de eerste start en bij herstel van de fabriekswaarden FN is de parameter ingesteld op 50 [Hz] en is het noodzakelijk
de correcte, op de pomp vermelde waarde in te stellen.
Iedere wijziging van FN wordt opgevat als een systeemverandering, zodat FS, FL en FP automatisch zullen worden aangepast op
grond van de ingestelde FN. Bij iedere verandering van FN dient u te controleren of FS, FL, FP geen ongewenste herdimensionering
hebben ondergaan.
NEDERLANDS
387