In tabel A zijn de minimale, maximale en tussenoverspanningen aangegeven.
Voor de installatie:
• Moet worden uitgevoerd door competente personen.
• Het vaste uiteinde [1] aan de eindverankering bevestigen.
• De spanner [2] in stand 3 brengen.
• De vrije band [3] afrollen en het losse uiteinde [4] aan de andere eindverankering bevestigen.
• De vrije band [3] nemen en enkel met handkracht licht aanspannen.
• De spanner in stand 2 brengen en de band ten minste twee slagen om de as [7] spannen. Het spannen moet met
slechts één hand worden uitgevoerd om een te sterke aanspanning te voorkomen.
• De spanner in stand 1 brengen.
• De vrije band [3] oprollen.
• Indien nodig de band op de tussenliggende ankerpunten bevestigen.
• Het is niet nodig om documentatie na de installatie te verstrekken, daar het om een tijdelijke lijn betreft die na gebruik
zal worden verwijderd.
Voor de verwijdering:
• De spanner in stand 3 brengen en alle verankeringen losmaken. De band op geschikte wijze oprollen.
Voor de verbinding van het subsysteem voor positionering of valbeveiliging van de werknemer:
• De koppelingen EN 362 Type B of A of T gebruiken die vrij over de lijn kunnen glijden.
• Een tweede beveiliging voorzien bij het passeren van een tussenverankering.
Om de gevaarlijkheid van een werksituatie en dus de te gebruiken PBM's te beoordelen, wordt de valfactor (fig.4)
bepaald die met de volgende formule wordt berekend: Valfactor = Valhoogte / Lengte van de vanglijn.
In het geval de valfactor 0 is en de werknemer zich dus met gespannen vanglijn onder het ankerpunt bevindt, of in het
geval de valfactor 1 is maar met een maximale bewegingsvrijheid van 0,6 m, is het mogelijk een
positioneringsuitrusting te gebruiken.
In de andere gevallen is bij valfactor groter dan of gelijk aan 1 het gebruik van valbeveiligingen verplicht, die de
stopkracht beperken tot minder dan 6 kN.
Bereken de minimaal vereiste vrije valruimte onder de voeten van de werknemer, rekening houdend met zowel de
omvang van het absorptiesysteem als de doorbuiging van de flexibele ankerlijn. Raadpleeg de in tabel B vermelde
situaties voor de berekening van de doorbuiging; bij installaties die van de aangegeven situaties afwijken, uitgaan van
de meest gelijkaardige en slechtere situatie.
Zorg ervoor dat de bandslinge van de lijn bij doorbuiging niet in contact kan komen met scherpe randen, schurende
oppervlakken of andere gevaren die de veiligheid en weerstand ervan in gevaar kunnen brengen. Ook door vocht,
vorst, UV-blootstelling en veroudering door het gebruik wordt de weerstand van de bandslinge verminderd.
Houd er rekening mee dat doorbuiging van de lijn de prestaties van systemen zoals rope access of reddingssystemen
kan beïnvloeden. Normaal gesproken zijn er geen problemen met de compatibiliteit met vanglijnen met schokdemper
EN 355 of positioneersystemen EN 358.
De compatibiliteit met de intrekbare apparaten EN 360 CAMP Cobra 10 art.2076, Cobra 15 art.2077, Cobra 20
art.2078, Cobra 32 art.2099 en met de meelopende valbeveiligingen EN 353-2 CAMP Goblin art.0999 en CAMP Blin Kit
art.2565 is gecontroleerd. Gebruik geen andere EN 360 intrekbare apparaten of EN 353-2 valbeveiligingen dan de
genoemde systemen: mogelijke compatibiliteitsproblemen in verband met vergrendeling en minimale vrije valruimte.
Het product is niet geschikt voor het ophangen of heffen van lasten (fig.5).
Men dient zich uit te rusten met passend reddingsmateriaal en te zorgen voor een adequate training van de werkteams
opdat ze de gewonde snel kunnen helpen om de gevolgen van inerte ophanging te minimaliseren.
Belangrijkste materiaal van de lijn: polyester, verzinkt staal.
44