6
Ingebruikname
6.1
Dichtheidscontrole
5
4
3
2
1
1.
Zorg ervoor dat u al vóór het begin van de werkzaam-
heden veiligheidshandschoenen voor het werken met
het koudemiddel draagt.
2.
Maak de kappen (1) (10) los en sluit een manometer (6)
op de driewegklep (3) van de zuigbuis aan (2) .
3.
Sluit een stikstoffles (8) aan de hogedrukzijde van de
manometer (6) aan.
4.
Open de afsluitklep van de stikstoffles, stel de drukre-
gelaar in (7) en open daarna de afsluitkleppen van de
manometer.
5.
Controleer de dichtheid van alle aansluitingen en slang-
verbindingen (9).
6.
Sluit alle kleppen van de manometer en verwijder de
stikstoffles.
7.
Verlaag de systeemdruk door langzaam openen van de
afsluitkranen van de manometer.
8.
Als u lekkages vaststelt, repareer deze dan en voer de
controle opnieuw uit.
Aanwijzing
Overeenkomstig de richtlijn 517/2014/EC
moet het volledige koudemiddelcircuit regel-
matig aan een dichtheidscontrole worden on-
derworpen. Neem alle nodige maatregelen
voor de correcte uitvoering van deze contro-
les en noteer de resultaten correct in het on-
derhoudsboek van de installatie. Voer een
dichtheidscontrole met volgende intervallen
uit:
Systemen met minder dan 7,41 kg koude-
middel => hierbij is geen regelmatige con-
trole vereist.
Systemen met 7,41 kg koudemiddel of meer
=> minstens één keer per jaar.
Systemen met 74,07 kg koudemiddel of
meer => minstens één keer om de zes
maanden.
Systemen met 740,74 kg koudemiddel
of meer => minstens één keer om de drie
maanden.
0020250589_05 climaVAIRexclusive Installatie- en onderhoudshandleiding
6
7
8
10
9
6.2
Tot stand brengen van de onderdruk in de
installatie
5
4
3
2
1
1.
Sluit een manometer (6) aan de driewegklep (3) van de
gasbuis aan.
2.
Sluit een onderdrukpomp (7) op de lagedrukzijde van
de manometer aan.
3.
Controleer of de afsluitkranen van de manometer geslo-
ten zijn.
4.
Schakel de onderdrukpomp in en open de afsluitkranen
van de manometer, de "Low" klep van de manometer
en de gaskraan.
5.
Zorg ervoor dat de "High" klep gesloten is.
6.
Laat de vacuümpomp minstens 30 minuten lopen (af-
hankelijk van de grootte van de installatie), zodat het
leegmaken kan worden uitgevoerd.
7.
Controleer de indicatienaald van de lagedrukmanome-
ter: deze moet -0,1 MPa (-76 cmHg) weergeven.
8.
Sluit de "Low" klep van de manometer en de onderdruk-
klep.
9.
Controleer de manometerindicatienaald na ca. 10-15
minuten: de druk mag hierbij niet stijgen. Als de druk
stijgt, zijn lekkages in het systeem voorhanden. Herhaal
het in paragraaf lekcontrole (→ Pagina 195) beschreven
proces.
Aanwijzing
Ga niet tot de volgende stap over, zolang de
correcte onderdruk in de installatie niet tot
stand is gebracht.
Ingebruikname 6
6
7
10
9
195