2
INSTALLATIE
2.1 - Controles voorafgaand aan de installatie
Voordat u gaat installeren dient u te controleren of de onderdelen van het pro-
duct intact zijn, het gekozen model adequaat is en de omgeving van installatie
geschikt:
• Vergewis u ervan dat al het te gebruiken materiaal in optimale staat is en
geschikt is voor het voorziene gebruik. • Controleer of alle gebruikscondities
stroken met de gebruikslimieten van het product (paragraaf 2.2) en met de
waardelimieten die vermeld zijn in de "Technische gegevens van het product". •
Controleer of de voor de installatie gekozen ruimte compatibel is met de totaal-
afmetingen van het product (zie afb. 1). • Controleer of het voor de installatie
van het product gekozen vlak van stevig materiaal is en een stabiele bevestiging
kan verzekeren. • Controleer of er op de plaats van bevestiging geen kans op
wateroverlast bestaat; monteer het product eventueel hoog genoeg boven de
grond. • Controleer of er genoeg ruimte rond het product is om er makkelijk en
veilig bij te kunnen. • Controleer of alle gebruikte elektriciteitskabels van het in
Tabel 1 vermelde type zijn. • Controleer of de mechanische stops voor zowel de
sluitbeweging als de openingsbeweging van de automatisering aanwezig zijn.
2.2 - Gebruikslimieten van het product
Het product mag uitsluitend gebruikt worden met de reductiemotor OLT-
RE1824.
2.3 - Typische installatie
Op afb. 2a wordt een voorbeeld getoond van een automatiseringsinstallatie die
gerealiseerd is met onderdelen van Nice:
a) Besturingseenheid; b) Reductiemotor; c) Knipperlicht; d) Fotocel; e) Digi-
taal toetsenbord - Transponder-lezer - Sleutelschakelaar; f) Zuil voor fotocel; g)
Mechanische stops openingsbeweging; h) Mechanische stop sluitbeweging; i)
Elektrisch slot.
Deze onderdelen zijn geplaatst volgens een gebruikelijk standaardschema. Ge-
bruik de afb. 2a om bij benadering de plaats van installatie van elk onderdeel
van het systeem te bepalen. BELANGRIJK • Prepareer, voordat u het product
gaat installeren, de elektriciteitskabels die nodig zijn voor de installatie, zie afb.
2b en "Tabel 1 - Technische gegevens van de elektriciteitskabels". • Geduren-
de het plaatsen van de buizen voor het doorvoeren van de elektriciteitskabels
en de invoer van de kabels in de kast van de besturingseenheid, dient u er re-
kening mee te houden dat als gevolg van water dat zich verzamelt in de putjes,
in de verbindingsleidingen condens kan ontstaan die in het binnenste van de
besturingseenheid terecht kan komen en daar schade aan de elektronische
circuits kan veroorzaken.
2.4 - Installatie van de besturingseenheid
Ga voor de bevestiging van de besturingseenheid te werk zoals te zien is op
afb. 3:
01. Open de kast van de besturingseenheid door de schroeven (afb. 3-A) los
te draaien;
02. Maak de gaten voor het doorvoeren van de elektriciteitskabels (afb. 3-B);
03. Bevestig de kast (afb. 3-C);
04. Op dit punt kunt u de elektrische aansluitingen tot stand brengen, zie
hoofdstuk 3.
Let op! – Voor de installatie van de buizen voor de elektriciteitskabels, dient u
een gat te boren in de onderkant van de kast van de besturingseenheid. Op-
merking – Indien nodig kan de kabelingang aan de zijkant gebruikt worden,
maar alleen als er geschikte verbindingsstukken voor buizen worden gebruikt.
Zie voor de installatie van de overige inrichtingen van de automatisering de
betreffende instructiehandleidingen.
3
ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN
De elektrische aansluiting van de verschillende inrichtingen (fotocellen, digitale
toetsenborden, lezers voor transpondercards etc.) van de automatisering op de
besturingseenheid moet tot stand worden gebracht via het "Bluebus" systeem
van Nice.
3.1 - Beschrijving van de elektrische aansluitingen
Zie afb. 6 en Tabel 3.
3.2 - Elektrische aansluitingen van de besturingseenheid
MC824L
Na de kast van de besturingseenheid te hebben bevestigd en de gaten voor
het doorvoeren van de elektriciteitskabels te hebben geboord (hoofdstuk 2.4
en afb. 3), de elektrische aansluitingen tot stand brengen:
– Bij het uitvoeren van elektrische aansluitingen mag de installatie ab-
soluut niet op de netspanning zijn aangesloten en moet de bufferbat-
terij van de automatisering, indien aanwezig, zijn afgekoppeld.
LET OP!
– De aansluitwerkzaamheden mogen uitsluitend door gekwalificeerd
personeel worden uitgevoerd.
– Op de elektrische voedingsleiding dient een inrichting te worden aangebracht
dat volledige afkoppeling van de automatisering van het elektriciteitsnet ver-
zekert. Deze afkoppelinrichting moet een dusdanige openingsafstand tus-
sen de contacten hebben dat complete afkoppeling wordt verzekerd in de
condities die worden voorgeschreven door de overspanningcategorie III, in
overeenstemming met de installatievoorschriften. Indien nodig garandeert
deze inrichting een snelle en veilige afkoppeling van de voeding; de inrichting
moet dan ook in het zicht van de automatisering worden geïnstalleerd. Als de
inrichting op een niet-zichtbare plaats zit, moet hij een systeem hebben dat
een eventuele ongewilde of niet-geautoriseerde heraansluiting van de voe-
ding tegenhoudt, om iedere kans op gevaarlijke situaties uit te sluiten. De
afkoppelinrichting wordt niet bij het product geleverd.
01. Sluit eerst de elektrische voedingskabel aan (afb. 4) en blokkeer hem met
de kabelklem;
02. Sluit nu de elektriciteitskabels van de motoren M1 en M2 aan, en volg
hierbij de symbolen op het etiket (afb. 5):
a) sluit op de klem M1 de motor aan die de onderste vleugel aandrijft (de
tweede die de openingsmanoeuvre begint );
b) sluit op de klem M2 de motor aan die de bovenste vleugel aandrijft (de
eerste die de openingsmanoeuvre begint).
BELANGRIJK! – Indien er slechts één reductiemotor in de installa-
tie aanwezig is, sluit u deze aan op de klem M2 en laat u de klem
M1 vrij;
03. Sluit nu de elektriciteitskabels van de verschillende inrichtingen aan, zie
hiervoor afb. 6 en paragraaf 3.3. Opmerking – Om het aansluiten van de
kabels te vergemakkelijken, is het mogelijk de klemmen uit hun behuizin-
gen te halen.
3.3 - Aansluiting op de MC824L van andere inrichtingen
Als er nog andere inrichtingen in de installatie van stroom moet voorzien, bij-
voorbeeld een lezer voor transpondercards of het lampje voor de verlichting
van de sleutelschakelaar, is het mogelijk deze inrichtingen aan te sluiten op de
besturingseenheid, op de klemmen "P.P. (positief)" en "STOP (negatief)" (afb.
6). De voedingsspanning is 24 Vcc (-30% ÷ +50%) met een maximaal beschik-
bare stroom van 200 mA.
Opmerking – De spanning die beschikbaar is op de klemmen "P.P." en
"STOP", blijft ook aanwezig wanneer de functie "Stand By" op de kaart geac-
tiveerd wordt.
3.4 - Adressering van de met de MC824L verbonden inrichtingen
Om de besturingseenheid in staat te stellen om de op het Bluebus systeem
aangesloten inrichtingen te herkennen, dient u een adres aan deze inrichtingen
te geven.. Hiervoor dient de elektrische geleidebrug die in elke inrichting aan-
wezig is in de correcte positie te worden gebracht, zie de instructiehandleiding
van de verschillende inrichtingen: zie afb. A en Tabel 2.
Na afloop van de installatieprocedure of na het verwijderen van fotocellen of an-
dere inrichtingen, dient de zelfleringprocedure voor deze inrichtingen te worden
uitgevoerd, zie de paragraaf 3.6.
3.5 - Eerste inschakeling en controle van de aansluitingen
Na de besturingseenheid onder spanning te hebben gezet, dient u de volgende
controles uit te voeren:
• na enkele seconden, controleren of de Led "Bluebus" (afb. 7) regelmatig
knippert, met een frequentie van 1 maal per seconde;
• controleer of de Led's van de fotocellen (afb. 6), zowel TX als RX, knipperen.
De manier waarop de Led's knipperen is in deze fase niet van belang;
• controleer of het knipperlicht dat is aangesloten op de uitgang FLASH uit is.
Als dit allemaal niet gebeurt, dient de stroomtoevoer naar de besturingseenheid
te worden uitgeschakeld en dient u de verschillende, eerder tot stand gebrach-
te, elektrische aansluitingen te controleren.
3.6 - Zelflering van de met de MC824L verbonden inrichtingen
Na de eerste inschakeling dient u de besturingseenheid de procedure voor her-
kenning van de met de ingangen "Bluebus" en "Stop" verbonden inrichtingen
uit te voeren.
LET OP! – De zelfleringfase moet ook worden uitgevoerd als er geen
enkele inrichting met de besturingseenheid is verbonden.
Dankzij de zelfleringprocedure is de besturingseenheid in staat de verschillende
aangesloten inrichtingen apart te herkennen en de mogelijke aanwezige storin-
gen te detecteren. Om deze reden dient de zelfleringprocedure iedere keer dat
er een inrichting wordt toegevoegd of verwijderd te worden uitgevoerd.
De Led's "L1" en "L2" op de besturingseenheid (afb. 7) zullen langzaam knip-
peren, om aan te geven dat de zelfleringprocedure moet worden uitgevoerd:
01. Druk de toetsen "" en "Set" (afb. 7) tegelijkertijd in en houd ze ingedrukt.
02. Laat de toetsen los wanneer de Led's "L1" en "L2" snel beginnen te knip-
peren (na circa 3 seconden).
03. Wacht enkele seconden tot de besturingseenheid de fase voor zelflering
van de inrichtingen voltooid heeft.
04. Na afloop van deze fase moet de Led "Stop" branden en moeten de Led's
"L1" en "L2" uitgaan (het is mogelijk dat de Led's "L3" en "L4" beginnen te
knipperen).
Nederlands – 3