as met de moer (VII). Plaats een sierdop op elk wiel. Bevestig
de houders aan de andere kant van het frame door ze vast te
schroeven met moeren en bouten (VIII). De voeten stellen de
generator waterpas nadat de wielen zijn gemonteerd.
Bevestig de handgrepen met bouten en moeren (IX) aan de
bovenkant van het frame. Zorg ervoor dat de handgrepen na
de installatie naar binnen draaien. Dit bespaart ruimte wanneer
de generator niet wordt getransporteerd.
LET OP! Pomp de wielbanden op. Overschrijd de nominale
spanning niet die is aangegeven op de zijwand van de band.
De wielen zijn alleen geschikt om de generator te voet te trans-
porteren. Bevestig de generator niet aan voertuigen.
Na afl oop van de voorbereidende werkzaamheden kan de ge-
nerator in bedrijf worden genomen.
BEDIENING VAN DE GENERATOR
Starten van een verbrandingsmotor
Voordat u de generator start, moet u alle elektrische apparatuur
loskoppelen van de wandcontactdozen in de generator.
De generatormotor kan op twee manieren gestart worden: door
een elektrische starter aangedreven door een batterij of door
een handmatige starter aangedreven door een starttouw.
De generator wordt geleverd met een losgekoppelde accu,
waardoor onbedoeld starten van de generator wordt voorko-
men en het ontladen van de accu wordt vertraagd. De batterij
moet van de basis worden verwijderd door de haken van de
elastische band (X) te verwijderen. Schuif het deksel van de
kabelklem en bevestig vervolgens de klem met een schroef
en een moer aan de accuklem (XI). Schuif het deksel aan de
kabel- en accuklem (XII). Bevestig de batterij met elastische
plakband aan het generatorframe.
Open de brandstoftoevoerkraan door deze op „ON" (VII) te
zetten.
Zet de motorschakelaar in de stand die overeenkomt met de
te gebruiken nominale spanning (XIV). De schakelaar heeft
een stand, de stand beschreven 230 V komt overeen met de
voeding van 230 V/50 Hz stopcontacten, de stand beschreven
400 V komt overeen met de voeding van 400 V/50 Hz stop-
contacten. De middenpositie betekent, dat de schakelaar in de
uit-stand staat.
Sluit de klep door de chokehendel te bewegen tot aan de aan-
slag in de richting van het opschrift "OFF" (XV).
Draai de sleutel van het elektrische slot van stand 0 naar stand
1 (XVI). Als u het startgeluid niet hoort, kan dit wijzen op een
ontladen batterij. Dit kan gebeuren bij de eerste inbedrijfstelling
of bij het opstarten na een lange opslagperiode van de genera-
tor. Als het niet mogelijk is om elektrisch te starten, gebruik dan
de handmatige start.
Trek het starttouw een paar keer soepel aan totdat u de weer-
stand voelt die wordt veroorzaakt door motorcompressie en
trek het vervolgens krachtig en stevig aan (XVIII).
Trek de kabelhendel in een vloeiende beweging uit het stop-
contact totdat deze volledig in de behuizing van de generator is
verborgen. Laat de kabelhouder niet los, zodat deze zich plot-
seling in de behuizing verbergt. Dit kan schade aan de starter
veroorzaken.
Naarmate de motor warmloopt, opent u de gashendel geleide-
O O R S P R O N K E L I J K E
NL
lijk en beweegt u de zuighefboom geleidelijk in de richting van
de markering „ON". Laat de motor soepel lopen nadat u de aan-
zuighefboom van positie hebt veranderd. De terugloopsnelheid
van de zuighefboom is afhankelijk van de weersomstandighe-
den waarin de motor wordt gestart. Hoe lager de omgevings-
temperatuur, hoe langzamer de terugkeer.
De generator is voorzien van een voltmeter, waarmee de span-
ning van de generator bij benadering kan worden gecontro-
leerd.
Aansluiting van elektrische uitrusting op de generator
LET OP! Sluit geen elektrische apparaten met een nominaal
vermogen dat hoger is dan het nominaal vermogen van de ge-
nerator aan op de generator. Als er meer dan één toestel is
aangesloten, moet het totale nominale vermogen van de units
lager zijn dan het nominale vermogen van de generator.
LET OP! Controleer of de elektrische apparaten die op de ge-
nerator zijn aangesloten elektrische parameters hebben die
overeenkomen met de elektrische parameters van de generator.
LET OP! Tegelijkertijd kunnen geen apparaten gevoed worden
met een 230V-voeding en een 400V-voeding. Men kan tegelij-
kertijd enkel een 230V-voeding of een 400V-voeding gebruiken.
Start de motor volgens de procedure beschreven onder „Inbe-
drijfstelling van de verbrandingsmotor"
Zorg ervoor dat de aan te sluiten elektrische apparatuur is uit-
geschakeld.
Trek het deksel van de wandcontactdoos (VIII) omhoog en
steek het netsnoer van de ontvanger in het stopcontact van
de generator (IX).
Start de ontvanger door de schakelaar van de ontvanger in de
aan-stand te zetten.
Let op! Als u meer dan één van deze apparaten op de ontvan-
ger aansluit, moet u de volgende pas starten wanneer de vo-
rige in normaal bedrijf treedt, bijv. wanneer deze het nominale
toerental bereikt, opwarmt tot de nominale temperatuur, enz.
Elk van de contactdozen heeft zijn eigen overbelastingsbevei-
liging. Bij overbelasting, b.v. door overmatig stroomverbruik,
wordt de voeding van de contactdoos van de generator uitge-
schakeld, maar wordt de werking van de verbrandingsmotor
niet onderbroken. Overbelasting wordt aangegeven door de
zekering. Bij 230V- en 12V-contactdozen is dit de „uitval" van
de zekering en bij 400V-contactdozen is dit het in de onderste
stand zetten van de zekering. Schakel in dit geval alle op de
generator aangesloten ontvangers, waarbij overbelasting werd
gemeld uit met behulp van schakelaars, ontkoppel de ontvan-
ger van de stopcontacten van de generator, wacht op koeling
van de systemen van de generator en druk vervolgens op de
zekeringsknop. Als de zekering opnieuw wordt geactiveerd,
schakel dan alle op de generator aangesloten ontvangers uit
met behulp van schakelaars en trek vervolgens de stekker uit
de wandcontactdozen van de generator. Stop de generator en
wacht tot deze is afgekoeld. Controleer of de som van de no-
minale vermogens van alle op de generator aangesloten ont-
vangers niet hoger is dan het nominale vermogen van de ge-
nerator. Ontkoppel indien nodig enkele ontvangers. Controleer
of de luchtinlaten en/of ventilatiesleuven niet geblokkeerd zijn.
Controleer de omgeving van de generator op voorwerpen die
verstopping van de luchtinlaten en/of ventilatiesleuven kunnen
veroorzaken.
I N S T R U C T I E S
93