haken dan op aan de bevestigingspunten aan
de zijkanten (Afbeelding 1, F-b).
8) Hang de fles(sen)/zak(ken) aan de houder
(Afbeelding 1, F).
9) Plaats de bevestigingsklemmen van de
irrigatieslang
apparaat) op het snoer van het handstuk
(Afbeelding 5) en druk ze zachtjes vast.
d) Inschakelen
1) Controleer
of
(Afbeelding 3, nr. 6) op Uit (O) staat.
2) Sluit het netsnoer aan op het stopcontact.
3) Zet de AAN/UIT-schakelaar (Afbeelding 3, nr.
6) op Aan (I).
V - GEBRUIK
5. 1 EERSTE INGEBRUIKNAME
De accessoires en het apparaat moeten altijd
worden gesteriliseerd, voordat het apparaat voor
de eerste keer wordt gebruikt (zie Paragraaf 6.1).
5. 2 OPSTARTEN
Telkens wanneer het apparaat wordt aangezet,
start het automatisch op. Dit proces duurt enkele
seconden. Het apparaat mag pas worden gebruikt
nadat dit proces is beëindigd. Het opstarten
omvat een serie verschillende fases die hieronder
beschreven worden:
a) Fase 1: Testen
Deze stap controleert of de LCD-display goed
werkt. De gebruiker moet controleren of dit
correct verloopt:
1) De 6 indicatorlampjes op het controlescherm
(Afbeelding 7, nr. 2, 3 en 4) en de 2
indicatorlampjes van de actieve aansluiting
(meegeleverd
met
de
AAN/UIT-schakelaar
op het bedieningspaneel (Afbeelding 8, nr. 1
en 2) gaan branden.
2) Het LCD-display op het controlescherm
(Afbeelding 7, nr. 1) zal ".8.8" weergeven (de
punten en segmenten moeten altijd
het
oplichten).
3) De achtergrond van het LCD-display
(Afbeelding 7, nr. 1) gaat van groen naar geel
naar blauw naar oranje naar wit. Controleer
of alle kleuren in de juiste volgorde
verschijnen.
4) De 6 indicatorlampjes van het controlescherm
(Afbeelding 7, nr. 2, 3 en 4) en de 2
indicatorlampjes bedieningspaneelaansluiting
actief (Afbeelding 8, nr. 1 en 2) gaan uit.
b) Fase 2: Standaard actieve aansluiting
Het
apparaat
ultrasoongenerator met twee uitgangen (links en
rechts) (Afbeelding 2, nr. 3 en 4).
Slechts één van deze twee kan tegelijk worden
gebruikt. De aansluiting die wordt gebruikt wordt
aangeduid als de "actieve aansluiting".
1) Het apparaat detecteert het type snoer dat
aanwezig is op elke aansluiting (links en rechts).
2) Het apparaat bepaalt automatisch welke
aansluiting actief zal zijn volgens de hierna
vermelde regel:
- een P
IEZOTOME
een N
EWTRON
- de rechteraansluiting heeft voorrang op de
linkeraansluiting.
3) Het lampje dat overeenkomt met de actieve
aansluiting licht op (Afbeelding 8, nr. 1 of 2).
NB: Tijdens het gebruik kan de gebruiker
natuurlijk van de ene aansluiting op de andere
overschakelen (zie Paragraaf 5.3).
c) Fase 3: Overschakelen op de P
functie of N
Het apparaat herkent het type aansluiting dat
actief is (P
IEZOTOME
114
heeft
één
aansluiting heeft voorrang op
aansluiting.
functie
EWTRON
of N
).
EWTRON
enkele
IEZOTOME