10.3
Nulpuntafstelling
Bij O
-sensoren wordt het nulpunt alleen gecontroleerd (geen afstelling) als er
2
stikstof aan de sensor wordt toegevoerd. Het gasmeetinstrument geeft een
fouttoestand aan als 0,6 Vol% O
niet wordt onderschreden. In het geval van
2
een fout de nulpuntafstelling herhalen of de sensor verwisselen.
10.4
Nulpuntafstelling uitvoeren
Voorwaarden:
–
Inloopfase 1 en 2 zijn beëindigd
–
Testgastoevoer voorbereid.
–
Er is een verbinding tussen gasmeetinstrument en PolySoft tot stand
gebracht.
Nulpuntafstelling uitvoeren:
1. Nulpuntafstelling in PolySoft starten.
™
ISA100 Wireless
-interface verzendt de meetwaardestatus "Slecht"
(substatus onderhoudsmodus actief).
2. In PolySoft de aanwijzingen van de assistent opvolgen.
Doorstroom bij testgastoevoer: 0,5 L/min ± 10 %
11
Probleemoplossing
Gebruiksaanwijzing
|
Dräger Polytron
®
6100 EC WL, Dräger Polytron
3. Na voltooiing van de nulpuntafstelling de gasdoorstroom uitschakelen en
kalibratieadapter verwijderen.
10.5
Gevoeligheidskalibratie uitvoeren
Voorwaarden:
–
Nulpuntafstelling uitgevoerd.
–
Testgastoevoer voorbereid.
–
Er is een verbinding tussen gasmeetinstrument en PolySoft tot stand
gebracht.
Gevoeligheidskalibratie uitvoeren:
1. Gevoeligheidskalibratie in PolySoft starten en bevestigen.
™
ISA100 Wireless
-interface verzendt de meetwaardestatus "Slecht"
(substatus onderhoudsmodus actief).
2. In PolySoft de aanwijzingen van de assistent opvolgen.
Doorstroom bij testgastoevoer: 0,5 L/min ± 10 %
3. Na voltooiing van de gevoeligheidskalibratie de gasdoorstroom uitschakelen
en kalibratieadapter verwijderen.
®
Repeater ISA
|
nl
Probleemoplossing
171