Elementen voor de bediening
en de functies
Contactslot
1 Contactsleutel
Stand 0: Motor uitschakelen
–
Stand 1: Ontsteking aan
–
Stand 2: Motor starten
–
Functietoetsen
1 Werkverlichting aan/uit (optie)
2 Zwaailicht aan/uit
3 Claxon
4 Filterreiniging
5 Keuzeschakelaar rijrichting
6 Blazer
7 Reservoirklep openen / sluiten
8 Veeggoedcontainer omhoog/omlaag
brengen
Controlelampjes en display
1 Accucapaciteit
2 Controlelampje batterij
3 Controlelampje bedrijfstoestand
4 Controlelampje parkeerlicht
5 Controlelampjes (niet aangesloten)
6 Controlelampje dimlicht
7 Controlelampjes (niet aangesloten)
8 Controlelampje rijrichting vooruit
9 Controlelampje rijrichting achteruit
10 Bedrijfsurenteller
16
Pedalen
1 Gaspedaal
2 Rempedaal
3 Parkeerrem
Inbedrijfstelling
Algemene aanwijzingen
Batterijlaadtoestand controleren, indien
nodig batterij opladen (zie hoofdstuk
„Batterijen opladen")
Werking
Programma's selecteren
1 Transport
2 Vegen met veegrol
3 Vegen met keerrol en zijbezems
Parkeerrem vergrendelen/loszetten
Parkeerrem loszetten, daarbij rempe-
daal induwen.
Parkeerrem vergrendelen, daarbij rem-
pedaal induwen.
Chauffeursstoel instellen
Hefboom stoelverstelling naar buiten
trekken.
Stoel verschuiven, hefboom loslaten en
vastzetten.
Door vooruit- en terugbewegen van de
stoel controleren of hij vast zit.
Apparaat starten
Instructie: Het apparaat is uitgerust met
van een zitcontactschakelaar. Bij het verla-
ten van de chauffeursstoel wordt het appa-
raat uitgeschakeld.
Op de chauffeursstoel plaatsnemen.
Keuzeschakelaar rijrichting in de mid-
denstand brengen.
Parkeerrem vastzetten.
NL
2
-
Contactsleutel in het contactslot ste-
ken.
Contactsleutel op positie „I" draaien.
apparaat is bedrijfsklaar.
Contactsleutel in stand „II" draaien.
Het apparaat is rijklaar.
Instructie: Indicatie batterijcapaciteit
geeft na ca. 10 seconden de werkelijke
laadtoestand weer.
Apparaat verrijden
Programmaschakelaar op Transport
zetten.
.
Rempedaal induwen en ingedrukt hou-
den.
Parkeerrem losmaken.
Vooruit rijden
Keuzeschakelaar rijrichting „Vooruit"
stellen.
Langzaam op het gaspedaal drukken.
Achteruit rijden
Gevaar
Gevaar voor verwonding! Bij het achteruit-
rijden mogen derden niet in gevaar ge-
bracht worden, eventueel aanwijzingen
laten geven.
Voorzichtig
Beschadigingsgevaar. Keuzeschakelaar
rijrichting enkel bedienen bij een stilstaand
apparaat.
Keuzeschakelaar rijrichting op „Achter-
uit" stellen.
Langzaam op het gaspedaal drukken.
Rijgedrag
Met het gaspedaal kan de rijsnelheid
–
traploos geregeld worden.
Vermijd schokkerig gebruik van het pe-
–
daal, omdat de hydraulische installatie
anders beschadigd kan raken.
Remmen
Rijpedaal loslaten, het apparaat remt
zelf en blijft staan.
Instructie: De remwerking kan door in-
drukken van het rempedaal ondersteund
worden.
Over hindernissen heen rijden
Over vaststaande hindernissen tot 70 mm
heen rijden:
Langzaam en voorzichtig in voorwaart-
se richting overheen rijden.
Over vaststaande hindernissen boven 70
mm heen rijden:
Er mag alleen over hindernissen heen
gereden worden met een geschikte op-
rijdrempel.
Apparaat uitschakelen
Rempedaal induwen en ingedrukt hou-
den.
Parkeerrem vastzetten.
Contactsleutel op '0' draaien en sleutel
uittrekken.