NL
Let op
Gebruik voor het reinigen geen hogedrukreiniger.
Reinigen
Aanwijzing
Reinig de machine na elk gebruik grondig.
- Zet de machine op een stevige en vlakke
ondergrond.
- De parkeerrem activeren.
Snijwerk reinigen
Gevaar
Verwondingsgevaar door scherpe maai-
messen.
Draag werkhandschoenen.
Reinig de maaigereedschappen voorzichtig.
Let op Motorschade
Kantel de machine niet meer dan 30°. Brandstof kan
in de verbrandingsruimte lopen en tot motorschade
leiden.
Zet het snijwerk helemaal omhoog.
■
Reinig de maairuimte met borstel, handveger of
■
doek.
Snijwerk met reinigingssproeier (afhankelijk van
model)
Afb. 9
Parkeer de machine op een vlakke ondergrond zon-
der grind, stenen etc. en activeer de parkeerrem.
1. Bevestig een waterslang met een in de handel
verkrijgbare snelkoppeling op de reinigings-
sproeier. Waterkraan opendraaien.
2. Start de motor.
3. Zet het snijmechanisme naar beneden en schakel
het enkele minuten in.
4. Het snijmechanisme en de motor uitschakelen.
5. Verwijder de waterslang.
Herhaal stap 1-5 bij de tweede reinigingssproeier
(indien aanwezig).
Na beëindiging van de reinigingswerkzaamheden
(stap 1-5):
Zet het snijwerk helemaal omhoog.
■
Start de motor en schakel het snijwerk gedurende
■
enkele minuten in om het snijmechanisme te laten
drogen.
Grasopvanger reinigen
Verwijder de grasvanger en maak deze leeg.
■
De grasvanger kan met een krachtige waterstraal
■
(tuinslang) worden gereinigd.
Laat de grasvanger voor het volgende gebruik
■
grondig drogen.
50
Onderhoud
De onderhoudsvoorschriften in het motorhandboek
opvolgen. Laat de machine aan het einde van
het seizoen nakijken en onderhouden door een
onderhoudsbedrijf.
Let op motorschade
Gevaar voor het milieu door motorolie
Lever na het verversen van de olie de afgewerkte
olie in bij een inzamelplaats voor afgewerkte olie of
een afvalverwerkingsbedrijf.
Gevaar voor het milieu door accu's
Lege accu's horen niet bij het huisvuil. Lege accu's
afgeven bij uw leverancier of bij een afvalver-
werkingsbedrijf. Verwijder de accu voordat u de
machine naar de sloop brengt.
Gebruik van een hulpstartkabel
Gevaar
Nooit een defecte of bevroren accu met een hulp-
startkabel overbruggen. Let erop dat de machines
en de kabelklemmen elkaar niet raken en de ontste-
kingen uitgeschakeld zijn.
Rode hulpstartkabel aan de pluspool (+) van de
■
lege en de hulpaccu vastklemmen.
De zwarte hulpstartkabel eerst aan de minpool (-)
■
van de hulpaccu vastklemmen. Maak andere klem
aan het frame van het motorblok van het voertuig
met de lege accu vast (zo ver mogelijk van de
accu verwijderd).
Aanwijzing
Als de hulpaccu in een voertuig is inge-
bouwd, mag dit voertuig tijdens het hulpstar-
ten niet worden gestart.
Start het voertuig met de lege accu en activeer de
■
parkeerrem.
De klemmen van de hulpstartkabels in de omge-
■
keerde volgorde losmaken.
Bandenspanning
Let op
De maximaal toegestane bandenspanning (zie zij-
kant van de band) mag nooit worden overschreden.
Ga bij het oppompen van de banden niet voor of op
de banden staan.
De geadviseerde bandenspanning is:
- voor:
1,0 bar
- achter:
0,7 bar
Een te hoge bandenspanning vermindert de levens-
duur van de banden. De bandenspanning altijd
controleren voordat u gaat rijden.
Reiniging/onderhoud