Onderhoud
Machine reinigen
Let op!
Gebruik geen hogedrukreiniger voor het reinigen
van het apparaat.
Zet het apparaat op een stevige en vlakke onder-
grond.
Schakel de parkeerrem in.
Reinig het apparaat met een borstel, een hand-
veger of een lap.
Maaiwerk reinigen
GEVAAR!
Scherpe, bewegende snijgereedschappen
Verwondingsgevaar
Veiligheidshandschoenen dragen.
Reinig de maaigereedschappen
voorzichtig.
Let erop, dat de beweging van een stuk
snijgereedschap tot draaiing van andere
snijgereedschappen kan leiden.
Let op!
Er kan brandstof in de verbrandingsruimte lopen.
Motorschade
Kantel de machine niet meer dan 30°.
Breng het snijwerk in de bovenste positie.
Reinig de ruimte van het snijwerk met een borstel,
een handveger of een lap.
Maaimechanisme met reinigingssproeier
(optioneel)
Reinigen
Zet het apparaat op een schone, stevige onder-
grond.
Schakel de parkeerrem in.
Bevestig een waterslang met een in de handel
verkrijgbare snelkoppeling op de reinigings-
sproeier.
Start de motor.
Laat het snijwerk zakken en schakel het in.
Laat motor en snijwerk enkele minuten lopen.
Schakel motor en snijwerk uit.
Ingeval aanwezig, herhaal de stappen voor
de tweede reinigingssproeier.
Drogen
Breng het snijwerk in de bovenste positie.
Start de motor en schakel het snijwerk in.
Om het snijwerk te drogen, laat u motor en snij-
werk enkele minuten lopen.
Schakel motor en snijwerk uit.
769-12352
Apparaat onderhouden
De onderhoudsvoorschriften in het motorhand-
boek opvolgen.
Laat de machine aan het einde van het seizoen
nakijken en onderhouden door een onderhouds-
bedrijf.
Lever na het verversen van de olie de
afgewerkte olie in bij een inzamelplaats voor
afgewerkte olie of een afvalverwerkingsbe-
drijf.
Lege accu's afgeven bij uw leverancier of
bij een afvalverwerkingsbedrijf. Verwijder de
accu voordat u de machine naar de sloop
brengt.
Gebruik van een hulpstartkabel
GEVAAR!
Explosiegevaar / kortsluitingsgevaar
Overbrug nooit een defecte of bevroren
accu met een starthulpkabel.
Let erop dat de machines en de
kabelklemmen elkaar niet raken en de
ontstekingen uitgeschakeld zijn.
Sluit de rode startkabel aan op de pluspool (+)
van de ontladen accu en aan de pluspool (+) van
de hulpaccu.
Sluit de zwarte startkabel eerst aan op de minpool
(-) van de hulpaccu.
Bevestig de andere contactklem aan het frame
van het motorblok van het apparaat zover moge-
lijk verwijderd van de accu.
Als de hulpaccu in een voertuig is inge-
bouwd, mag dat voertuig tijdens het hulp-
starten niet gestart zijn.
Start het apparaat.
Schakel de parkeerrem in.
Sluit de startkabels aan in omgekeerde volgorde.
Bandenspanning
WAARSCHUWING!
Verhoogde bandenspanning
Gevaar voor ongevallen en beschadigin-
gen aan het apparaat
Overschrijd nooit de toegestane
bandenspanning (zie etikettering).
NL
83