3. Plaats de put op correcte wijze zodat de flenzen in de juiste
richting wijzen voor toe- en afvoerleidingen.
In putten met een diameter van 2,0, 2,2 of 3,0 m, met
uitlaatleidingen van meer dan DN 150 en met twee
gaten in de bodem van de put, vult u de holle ruimte
onder de bodem van de put met beton om trillingen
te voorkomen. ZIe afb. 7.
Afb. 7 De holle ruimte opvullen met beton
Afb. 8 De montagebeugels bevestigen
Laat de put niet op de verankeringsbouten zakken
aangezien deze het oppervlak van de put kunnen
beschadigen.
4. Breng de montagebeugels, sluitringen en M20 F8,8 moeren
aan en draai de moeren vast tot 430 ± 10 Nm.
Controleer of er geen sprake van restspanning is in
de versterkte kunststof structuren van de putbodem.
8
430 ± 10 Nm
4.2.1 Vulgrond
WAARSCHUWING
Instortgevaar
Dood of ernstig persoonlijk letsel
- Controleer of kiezel van het juiste formaat wordt
gebruikt voor het opvullen.
Gebruik geen trilplaten op een afstand van minder
dan 30 cm van de putwand.
•
De vulgrond moet de put aan alle kanten voldoende steun
geven om ervoor te zorgen dat de belasting kan worden opge-
nomen zonder dat er puntbelasting ontstaat.
•
Het vulmateriaal moet uit comprimeerbaar grind of zand met
een gelijkmatige deeltjesgrootte bestaan. De maximale deel-
tjesgrootte bedraagt 32 mm. Het vulmateriaal mag geen ste-
nen bevatten die groter zijn dan de maximale deeltjesgrootte.
•
De opvulling moet zodanig plaatsvinden dat de put niet
beschadigd of vervormd raakt.
•
De vulgrond moet worden samengeperst in lagen van maxi-
maal 50 cm.
Afb. 9 Samengeperste lagen van maximaal 50 cm
2 ≤ ∅ ≤ 32 mm
50 cm
Max. 50 cm