8.
Sluit de "Low" klep van de manometer en de onder-
drukklep.
9.
Controleer de indicatienaald van de lagedrukmano-
meter na ca. 10-15 minuten: de druk mag hierbij niet
stijgen. Als de druk stijgt, zijn lekkages in het systeem
voorhanden. In dit geval herhaalt u het in paragraaf
dichtheidscontrole (→ Hoofdstuk 6.1) beschreven pro-
ces.
Aanwijzing
Ga niet tot de volgende stap over, zolang de
correcte onderdruk in de installatie niet tot
stand is gebracht.
6.3
Bijkomend koudemiddel vullen
1.
Bepaal de enkele lengte van de koudemiddelleiding.
2.
Bereken de benodigde hoeveelheid extra koudemiddel
( (→ installatiehandleiding binnenunit).
U I D
L I Q
C
S
G A
C
U I D
L I Q
B
S
G A
B
3
U I D
L I Q
A
S
2
G A
A
1
3.
Maak de stop (1) van de afsluitklep los en sluit een ma-
nometer (4) aan op de afsluitklep (3) van de aanzuig-
buis (2).
4.
Laat de afsluitklep gesloten.
5.
Sluit een koudemiddelfles (R32) (6) op de hogedruk-
zijde van de manometer aan.
6.
Open de afsluitklep (5) van de koudemiddelfles.
7.
Open de afsluitkranen van de manometer.
◁
De aangesloten slangen worden met koudemiddel
gevuld.
8.
Plaats de koudemiddelfles op een weegschaal (7).
9.
Open de afsluitklep.
10.
Vul bijkomend koudemiddel.
206
11.
6.4
1.
2.
3.
5
6
4.
4
5.
6.
7
7
▶
▶
▶
▶
–
16 g koudemiddel per extra meter koudemiddellei-
ding
Sluit de afsluitkleppen van de koudemiddelfles en de
manometer.
Installatie in gebruik nemen
4
S
G A
C
S
G A
B
2
S
G A
A
1
Maak de stoppen (1) en (5) los en open de kleppen
(2) en (3). Draai daarvoor de zeskantsleutel (4) 90º
linksom en sluit deze weer na 6 seconden: de installa-
tie wordt hierdoor met koudemiddel gevuld.
Controleer de installatie opnieuw op dichtheid.
–
Als er geen lekkages voorhanden zijn, zet de werk-
zaamheden dan voort.
Verwijder de manometer met de verbindingsslangen
van de kleppen.
Open de afsluitkleppen (2) en (3), draai daarvoor de in-
bussleutel (4) linksom, tot een lichte aanslag merkbaar
is.
Breng de stoppen op de overstortventielen weer aan.
Neem de installatie in bedrijf en laat het product enkele
ogenblikken werken, waarborg, dat het in alle bedrijfs-
modi correct functioneert.
Overdracht aan de gebruiker
Toon de gebruiker na de installatie de posities en de
functies van de beveiligingen.
Wijs de gebruiker vooral op de veiligheidsvoorschriften
die hij in acht moet nemen.
Informeer de gebruiker over de noodzaak om het product
volgens de opgegeven intervallen te laten onderhouden.
Als u meer dan één binnenunit in gebruik hebt, program-
meer dan dezelfde bedrijfswijze (verwarmen of koelen).
Anders komt het tot een conflict van de bedrijfswijzen en
aan de binnenunits wordt een foutmelding weergegeven.
Installatie- en onderhoudshandleiding 8000011820_00
U I D
L I Q
C
U I D
L I Q
B
3
U I D
L I Q
A
5