nl
|
Gebruik
4.2
Voorbereidingen voor gebruik
WAARSCHUWING
Binnendringen van omgevingslucht
Verkeerde assemblage van de componenten kan de juiste
werking van het apparaat nadelig beïnvloeden.
► Bij accu, draagsysteem, spatbeschermingsdeksel en gas-
of combinatiefilter controleren, of:
– Beide verbindingspunten bij het aanbrengen in de
daarvoor bestemde opneempunten grijpen
– De desbetreffende componenten bij het vastklikken
niet scheef staan
Voer de volgende activiteiten uit buiten de gevarenzone:
1. Componenten van de aanblaasfilterunit uitkiezen conform
de vereiste beschermingsklasse en de taak uitkiezen (zie
Configuratiematrix [Configuration Matrix] aan het einde
van deze gebruiksaanwijzing).
2. Visuele inspectie uitvoeren (zie hoofdstuk 6.3.1 Visuele
inspectie uitvoeren).
3. Oplaadstatus van de accu controleren:
a. Op de accu de toets voor de laadindicatie indrukken.
b. Laadindicatie aflezen.
c. Wanneer de oplaadstatus niet voldoende is voor de
geplande gebruiksduur: Accu vervangen of opladen
(zie hoofdstuk 6.3.2 Accu vervangen of opladen).
Voor de eerste ingebruikname van het apparaat moet
de accu eventueel een keer volledig worden opgeladen.
4. Filter plaatsen (zie hoofdstuk 6.3.3 Filter vervangen).
5. Draagsysteem monteren:
a. Beide verbindingspunten van de verbindingsplaat op
de opneempunten van de aanblaasfilterunit plaatsen.
Controleren, of de pijlmarkeringen op de gordel en de
achterzijde van de aanblaasfilterunit met elkaar
overeenstemmen.
b. Verbindingsplaat omlaag drukken, tot deze hoorbaar
vastklikt.
6. Evt. accessoires aanbrengen:
● Comfortpadding middels de drukknopen op de
standaardgordel vastmaken.
● Riemverlenging op de gesp van de gordelriem
monteren.
Zie voor overig accessoires de bij de accessoires
bijgevoegde montageaanwijzing.
70
7. Apparaat aandoen:
a. Gordelriem van het draagsysteem op de benodigde
omvang instellen.
b. Gordelriem omdoen en gesp sluiten. Het apparaat
bevindt zich op de rugzijde van de gebruiker.
c. Gordelriem aantrekken en in de riemslipklemmen
vastmaken.
8. Ademaansluiting aansluiten:
a. Steekaansluiting van de ademluchtslang op de
aanblaasfilterunit aansluiten.
b. Andere uiteinde van de ademluchtslang met de
ademaansluiting verbinden.
9. Aanblaasfilterunit inschakelen en flow en
waarschuwingsvoorzieningen controleren (zie
hoofdstuk 6.3.4 Flow en waarschuwingsvoorzieningen
controleren).
10. Ademaansluiting monteren (zie de gebruiksaanwijzing van
de betreffende ademaansluiting).
11. Flow met de toetsen
4.3
Tijdens het gebruik
WAARSCHUWING
Gezondheidsbedreiging
► Gevarenzone onmiddellijk verlaten bij:
– Afnemende of onderbroken luchtaanvoer (bijv.door
uitvallen van de aanblaasfilterunit). Bij het
ademluchtaansluittype hoofdkap/helm/veiligheidsvizier
kan snel een ophoping van kooldioxide of
zuurstofgebrek optreden. Bovendien kan er
schadelijke omgevingslucht in de hoofdkap
binnendringen.
– Reuk- of smaakverschijnselen in de
ademluchtaansluiting (filterbreuk). De restcapaciteit
van het gasfilter of van de gasfiltercomponent van het
combinatiefilter is uitgeput.
– Duizeligheid, ijlhoofdigheid of andere klachten
– Beschadiging van het apparaat
– Weergegeven alarmen
In ademluchtslangen of andere componenten schuilt het
gevaar van blijven hangen. Dit kan leiden tot beschadiging
van het apparaat en een onderbreking van de
luchtaanvoer!
Bij gebruik van het apparaat behoedzaam te werk gaan.
Bij gebruik van het ademluchtaansluitingstype
hoofdkap/helm/veiligheidsvizier kan tijdens het inademen
bij zwaar werk onderdruk ontstaan, waardoor er
ongefilterde omgevingslucht kan binnendringen!
Om dit te voorkomen, de flow verhogen.
4.3.1 Flow naregelen
Indien nodig (bijv. bij verhoogde lichamelijke inspanning), de
flow tijdens het bedrijf met de toetsen
Flow verminderen om de gebruiksduur te verlengen bij het
optreden van een waarschuwing. (Alleen mogelijk, wanneer
het laagste niveau nog niet is geselecteerd.) Door het
verminderen van de flow kan bijv.de accuwerktijd worden
verlengd.
Gebruiksaanwijzing
en
naar wens aanpassen.
en
naregelen.
®
|
Dräger X-plore
8000