5 -
ELEKTRISCHE AANSLUITING
Controleer, voordat ongeacht welke elektrische aansluiting tot
stand gebracht wordt, of de elektrische voeding afgesloten is van
de units en of de systemen waarmee het apparaat verbonden wordt
in overeenstemming zijn met de geldende voorschriften.
Handel als volgt om een installatie zonder stekker tot stand te brengen:
-
Gebruik een kabel met een minimale doorsnede 3G 0,75
-
Gebruik een aarddraad die minstens 20 mm langer is dan de actieve draden.
-
Sluit de aarddraad aan op de overeenkomstige aansluitklem.
-
Trek aan de draden om te controleren of ze correct aangesloten zijn en zet ze
vervolgens vast met de daarvoor bestemde kabelklem.
Voor de correcte dimensionering van de beschermingen dient men de spanning en het
stroomverbruik te raadplegen die op het plaatje staan dat op de unit aangebracht is.
Om bij de kaart te komen:
neem schroeven (12a) weg
en verwijder paneel (12b)
van de klemmenstrook (12)
(Afb.14).
De aansluiting van het ap-
paraat MOET uitgevoerd
worden met inachtneming
van de Europese en natio-
nale voorschriften en MOET
beschermd worden door een
aardlekschakelaar van 30
mA.
De aansluiting op het elektriciteitsnet kan uitgevoerd worden met
een vaste aansluiting of met een beweegbare stekker en MOET
voorzien zijn van een universele schakelaar in overeenstemming
met de geldende CEI EN voorschriften met een opening van de
contacten van minstens 3 mm (beter nog indien voorzien van ze-
keringen).
De correcte aansluiting op het aardsysteem is absoluut noodzakelijk
om de veiligheid van het apparaat te garanderen.
NL - 20
14
12b
12a
12a
12