2 . De laagdikte kan direct van het display worden afge-
lezen en moet aan de hand van 5 tot 10 afzonderlijke
metingen worden bepaald .
Methode C:
Ga eerst te werk, zoals bij de tweepuntkalibrering met
twee folies (zie paragraaf 4 .2 .3 .) beschreven . Om zo
dicht mogelijk bij de eigenschappen van de oppervl-
akken te komen, kan de foliewaarde door het gebruik
van een aantal 50 µm-dikke folies bereikt worden . De
gemiddelde laagdikte moet aan de hand van 5 tot 10
afzonderlijke metingen bepaald worden . Hier bleek de
statistiek-functie zeer nuttig te zijn .
Een oneffen oppervlak geldt bij laagdiktes van
meer dan 300 µm als onbeduidend . hier moeten
de hierboven genoemde kalibreringsmethoden
niet gebruikt worden .
Algemene meetaanwijzinge
Wanneer de kalibrering zorgvuldig werd uitgevoerd,
liggen alle metingen, die aansluitend werden doorge-
voerd, binnen de gegarandeerde meettolerantie . Sterke
magnetische velden in de buurt van generatoren of
spoorwegemplacement met sterke stroomvelden kun-
nen de meetwaarden beïnvloeden. Wanneer het statis-
tische programma voor het bepalen van het gemiddel-
de wordt gebruikt, is het aan de raden de sensor een
aantal maal op een typisch meetpunt te zetten . Foutie-
ve meetwaarden of afwijkende waarden kunnen in het
menu meteen verwijderd worden . De laatste waarde
komt uit de statistische berekening en de gegarande-
erde tolerantiegraden van de meetwaarde .
Laagdikte = X ±s ±µ
Voorbeeld:
Meetwaarden: 150 µm, 156 µm, 153 µm
gemiddelde: X = 153 µm
standaard afwijking: s = ±3 µm
Meetnauwkeurigheid: µ = ±(1% van de meetwaarde
+ 1 µm)
d = 153 ±3 ±(1,53 µm + 1 µm) = 153 ±5,5 µm
E - 9
Bedieningshandleiding – laagdiktes MeetinstruMent BB 20
05 . grENWAArdEFuNCtIE
Grenswaarden kunnen elk moment via de DIRECT-
functie en een geselecteerd groepengeheugen, d .w .z .
voor, tijdens en na een reeks metingen worden inge-
voerd . Zulke grenswaarden kunnen een zeer prak-
tisch doel vervullen .
Elke meetwaarde, die buiten de vastgelegde toleran-
tiegrenzen ligt, wordt met een waarschuwingstoon
gesignaleerd:
H: de meetwaarde ligt boven de bovenste grenswaar-
de (HI limit)
L: de meetwaarde ligt onder de onderste grenswaar-
de (LO limit)
De grenswaarde kunnen aan de hand van het menu
gedefinieerd worden .
06 . MEtINgEN MEt StAtIStIEKEN
Het meetinstrument berekent statistieken op grond van
80 uitgevoerde metingen (GRO1~GRO4 (groep 1 - 4):
er kunnen in totaal 400 meetwaarden opgeslagen wor-
den) . Hoewel in de direct-modus geen meetwaarden
opgeslagen kunnen worden, kunnen statistieken zoals
bij GRO1~GRO4 worden berekend. De statistieken, die
in de direct-modus werden bepaald, worden verwij-
derd, wanneer men van een werkmodus naar de ande-
re wisselt of het meetinstrument wordt uitgeschakeld .
De volgende statistische waarden worden berekend:
NO .: aantal meetwaarden in de werkmodus (No . = nr .)
AVG: gemiddelde (AVG – average= gemiddelde)
Sdev .: standaard afwijking (dev – deviation = afwijking)
MAX: maximale waarde
MIN: minimale waarde
Statistische aanduidingen
Gemiddelde ( x )
De som van de metingen gedeeld door het aantal me-
tingen .
Standaard afwijking (Sdev .): x = ∑ x / n
De standaard afwijking is een statistiek, die meet hoe
de steekproef om het gemiddelde is „uitgespreid".
De standaard afwijking neemt met toenemende ver-
spreiding toe . De standaard afwijking van een ge-
O