Voorkom verkeerde plaatsing, pijn of letsel door vooraf te controleren of de sensor goed in het inbrengapparaat
geplaatst is.
Houd het inbrengapparaat uit de buurt van kinderen. Het product heeft kleine onderdelen die gevaar voor
inslikken opleveren.
Zie de gebruiksaanwijzing bij de Enlite-sensor voor aanvullende sensorgerelateerde waarschuwingen.
Algemene voorzorgsmaatregelen
Voorkom infectie door uw handen met water en zeep te wassen voordat u de sensor inbrengt.
Als u de arts, diabetesverpleegkundige of verzorger bent, dient u handschoenen te dragen wanneer u de
sensor bij iemand anders inbrengt, om contact met bloed van de patiënt te vermijden.
De sensor niet dwars door een pleister heen inbrengen. Wanneer de sensor dwars door een pleister heen
wordt ingebracht, wordt hij mogelijk verkeerd geplaatst en werkt hij wellicht niet naar behoren.
Gebruik uitsluitend alcohol om de inbrengplaats voor te bereiden en de huid volledig te reinigen.
Wissel regelmatig van inbrengplaats voor de sensor, om overmatig gebruik van een plaats te voorkomen.
Gooi sensoren en naaldbehuizingen na gebruik weg in een afvalbak voor naalden, om mogelijk prikletsel te
voorkomen.
Naald niet reinigen, hersteriliseren of uit de naaldbehuizing halen. Er kan prikletsel optreden.
Sensoren zijn voor eenmalig gebruik. Hergebruik van een sensor kan leiden tot beschadiging van het
sensoroppervlak, onnauwkeurige glucosewaarden, irritatie of infectie bij de inbrengplaats.
Controleer altijd of de sensor goed vastzit en niet los kan raken. Factoren die het risico van losraken van de
sensor kunnen vergroten, zijn onder meer intensieve lichamelijke activiteiten (met name bij jongere patiënten)
en onjuiste afdektechnieken.
Inbrengplaatsen voor de sensor
LET OP: Breng de sensor nooit in op minder dan 2,5 cm (1 inch) van een pompinfusieplaats of
handmatige injectieplaats. Kies bij het vervangen van de sensor een nieuwe inbrengplaats die ten
minste 2,5 cm (1 inch) van de eerder gebruikte plaats af ligt zodat die inbrengplaats kan genezen.
Door eventueel littekenweefsel of anderszins verhard of beschadigd weefsel kan de insulinetoediening
onnauwkeurig worden of de sensor minder goed functioneren.
LET OP: Voor meer comfort en een betere hechting van de sensor een gebied van 5,0 cm (2 inch) rond
de navel niet als inbrengplaats gebruiken.
Kies voor het inbrengen van de sensor een plaats met voldoende onderhuids vet. De Enlite-sensor is
goedgekeurd voor gebruik in de buikstreek, op de onderrug of in de bovenbilstreek. Zie De sensor inbrengen,
stap 2 voor een schematische weergave van het gebied.
Breng de sensor niet in spierweefsel, verdikte huid of littekenweefsel in of op plaatsen die door kleding of
accessoires worden afgekneld, plaatsen die tijdens lichaamsbeweging sterk in beweging zijn of onder een riem
of in uw taille vallen. Zo kan de sensor goed functioneren en voorkomt u dat deze per ongeluk loslaat.
Sensor verwijderen
Raadpleeg altijd de gebruiksaanwijzing bij de Enlite-sensor voor instructies voor het verwijderen van de sensor.
Opslag en hantering
Voor optimale prestaties en een lange gebruiksduur het inbrengapparaat altijd in niet-geactiveerde stand bij
kamertemperatuur opbergen.
- 50 -