energienet met een systeemimpedantie Z
isaansluiting van max. 0,125 (0,086) Ohm bij een maximaal
aantal van 6 (20) schakelingen aan te sluiten.
– Overeenkomstig DIN EN / IEC 61000-3-11 is de pomp met
een vermogen van 1,1 kW voorzien voor bedrijf op een
energienet met een systeemimpedantie Z
isaansluiting van max. 0,142 (0,116) Ohm bij een maximaal
aantal van 6 (20) schakelingen aan te sluiten.
Indien de impedantie van het net en het aantal schakelin-
gen per uur groter zijn dan de hierboven genoemde waar-
den kan de pomp omwille van het ongunstige net-gedrag
tijdelijke spanningsdalingen en storende spannings-
schommelingen veroorzaken.
Hierdoor kunnen maatregelen noodzakelijk zijn vooraleer
de pomp op deze aansluiting volgens de bepalingen kan
worden gebruikt. Informatie hierover is beschikbaar bij de
plaatselijke energieleverancier en bij de fabrikant van de
pomp.
– Bij de „A"-uitvoering moet een randaarde resp. CEE-stop-
contact worden voorzien. De installatie is aansluitklaar.
6 In bedrijfname
– De waterspiegel mag niet onder de minimale dompeldiepte
van de pomp komen (afb 3 & 4). De niveausturing moet op
de volgende minimale niveaus worden ingesteld:
Pomptype
Vaste natte
opstelling
TP 50
510
TP 65
510
TS 40
350
TS 50/65
420
OBGELET!
De mechanical seal mag niet droog lopen!
– Het droog lopen vermindert de levensduur van
de motor, de afdichtingen en de mechanische
asafdichting (mechanical seal).
– Als bescherming tegen drooglopen van de me-
chanical seal en de lipseal is de motor voorzien
van een met olie gevulde scheidingskamer.
– Bij gebruik van de voetbocht van de TP-pompen moet wor-
den gelet dat de pomp vrij is van de bodem en is aangepast
aan het aan te houden waterniveau.
– Bij het vullen van de put resp. het laten zakken van de pomp
in de kuil moet er worden gelet of de vlotterschakelaars vrij
kunnen bewegen.
– Om het vermijden van luchtzakken en daarmee drooglopen
van de mechanische asafdichting te voorkomen, treedt tijdens
het gebruik van de pomp steeds een zekere hoeveelheid van
het pompmedium via de ontluchtingsgleuven in de pomp naar
buiten.
– Afsluitventiel openen,
– Pomp in schakelen.
6.1
Controle van de draairichting (alleen voor
draaistroommotoren)
De juiste draairichting van de pomp moet voor het onderdom-
pelen worden gecontroleerd. Ze wordt aangegeven door de
draairichtingspijl op de bovenkant van het pomphuis.
– Hou hiertoe de pomp (afb 7) in de hand,
– Schakel de pomp kort in. Hierbij rukt de pomp in de tegen-
gestelde richting (linksdraaiend) van de draairichting van de
motor.
aan de hu-
max
aan de hu-
max
Uitschakelniveau
„N0" [mm]
Verplaatsbare natte
opstelling (afb. 5)
420
470
350
420
– Als de draairichting verkeerd is moeten 2 fasen van de net-
aansluiting worden omgewisseld.
– Uitvoering „A" (afb. 8): De fasedraaier in de CEE-stekker met
een passende schroevendraaier indrukken en 180° verdra-
aien.
6.2
Bedrijfsomstandigheden in een explosiegevaarlijke
omgeving
– Bij een vast geïnstalleerde pomp is de metalen behuizing van
de pomp volgens EN 50014 bijkomend te aarden. Aan de
handgreep van de behuizing bevindt zich een aardingsklem,
die moet worden aangesloten op PE (de beschermingsge-
leider).
– De niveausturing moet gebeuren via de niveaugever van het
type „N", waarbij er gelet moet worden dat het minimale toe-
laatbare niveau niet onderschreden wordt.
Instelling van de niveausturing: zie de montage- en bedie-
ningsvoorschriften van de niveausturing.
– Voor de te gebruiken schakeltoestellen en verdere toebeho-
ren zie de catalogus.
– Beperkingen volgens LCIE 95.D6073 X resp. LCIE 96.D6168 X:
– Motor volledig ondergedompeld bij 60°C (*) mediumtem-
peratuur. Maximale bedrijfsduur 5 minuten.
– Motor droogliggend bij 35°C (*) mediumtemperatuur. Maxi-
male bedrijfsduur 10 minuten.
– Als de mediumtempartuur hoger is dan 40°C (*) , mag het
apparaat in geen geval worden gebruikt in een omgeving,
die bij een oppervlaktetemperatuur van 135°C, verhoogd
met het verschil van de mediumtemperatuur en 40°C (*),
kan ontbranden\ontsteken.
(*) Maximale temperatuur van het medium: 35°C
OBGELET!
Schakelapparatuur en -kasten opstellen buiten
de explosiegevaarlijke omgeving.
7 Onderhoud
De lagers en de mechanische asafdichtingen zijn onder-
houdsvrij. Toch wordt aanbevolen de pomp twee keer per jaar
te laten nakijken door de WILO-servicedienst.
Bij onderhoudswerkzaamheden moet worden ge-
werkt met beschermende handschoenen om even-
tueel infectiegevaar te voorkomen.
Bij alle onderhouds- en reparatiewerkzaamheden
moet de pomp spanningsloos worden gemaakt, en
te beveiligen tegen onbevoegd terug inschakelen.
Schade aan de aansluitkabel mag alleen door een
gekwalificeerd elektro-installateur worden verholpen.
NEDERLANDS
21