NL
Sluit de lasaccessoires zorgvuldig aan ter voorkoming van krachtverlies of lek-
kage van gevaarlijke gassen. Volg zorgvuldig de veiligheidsvoorschriften op
die beschreven staan in hoofdstuk 1.0.
1.
Bevestig de gewenste elektrode en mondstuk op de lasbrander. (Controleer
de elektrodenpunt en kijk hoever deze uitsteekt).
2.
Sluit de connector van de massakabel aan op de plusklem (+) en de tang
nabij het punt waar gelast moet worden.
3.
Sluit de connector van de krachtkabel van de lasbrander aan op de minklem
(-). Steek de connector van de knop van de lasbrander in het betreffende
stopcontact.
OPGELET: DE OP DEZE MANIER AANGESLOTEN CONNECTOR VAN DE MASSA-
KABEL EN DE KRACHTKABEL VAN DE LASBRANDER BRENGEN LASSEN MET
RECHTE POLARITEIT TEWEEG. DEZE GENERATOR IS NIET GESCHIKT VOOR
GTAW (TIG) LASWERK MET OMGEKEERDE POLARITEIT.
4.
Steek de van de gasfles afkomstige gasslang in dit aansluitstuk en klem ze
vast met een slangbeugel.
5.
Schakel de lichtknop in.
6.
Kies de gewenste werkwijze (Ref. 2, 3, 4 - Afb. 1 pag. 3).
7.
Controleer op eventuele gaslekkage.
8.
Stel het amperage van de lasstroom in met behulp van de potentiometer
(Ref. 7- Afb. 1 pag. 3).
2.6
(TIG) LASSEN 2-FASEN.
Voor het uitvoeren van TIG 2-fasen laswerk (Ref. 2 - Afb. 1 pag. 3) de laskeuzes-
chakelaar in de stand
zetten. De daaltijd instellen met behulp van de potentiometer (Ref. 8 - Afb. 1 pag.
3).
2.7
(TIG) LASSEN 4-FASEN.
Voor het uitvoeren van TIG 4-fasen laswerk (Ref. 3 - Afb. 1 pag. 3) de laskeuzes-
chakelaar in de stand
zetten. De daaltijd instellen met behulp van de potentiometer (Ref. 8 - Afb. 1 pag.
3).
2.8
GETIMED PUNTLASSEN
Voor het uitvoeren van puntlaswerk (spotwelding) de laskeuzeschakelaar in de
stand (Ref. 4 - Afb. 1 pag. 3) zetten. De punten zijn getimed (Punt 4 - Paragraaf
3.1.1); stel de tijdsduur derhalve in met behulp van de potentiometer
3.0 FUNCTIES
3.1
PANEEL VOORKANT
Figuur 1.
1
2
3
15
8
4 10
9
5
6
11 7
16
12
13 14
FUNCTIES
3.1.1 KEUZESCHAKELAAR LASMETHODE
(Ref. 1,2,3,4 - Afb. 1 pag. 3)) Keuzeschakelaar met vier standen voor het instellen
van de gewenste lasmethode.
1.Lassen met beklede elektrode. Stand: voor lassen met
beklede elektrode.
2. (TIG) lassen 2-fasen. Stand: voor (TIG) laswerk met instellen
van de daaltijd. De regelaar van de daaltijd wordt geactiveerd
door de trekker los te laten.
3.(TIG) lassen 4-fasen. Stand: de knop van de lasbrander werkt
met 4 fasen. Door de trekker eenmaal over te halen komt gas
vrij. Bij het loslaten van de trekker wordt er gelast. Door de trek-
ker tweemaal aan te halen wordt de regelaar van de daaltijd
geactiveerd, totdat de boog gedoofd is. Bij het loslaten van de
trekker wordt de lasstroom onderbroken.
4. Puntlassen. Uiterst handig voor kort laswerk, dat zich steeds
weer herhaalt. Door de trekker aan te halen wordt er gelast. De
duur van de punten wordt geregeld met behulp van de potentio-
meter (Ref. 8 - Afb. 1 pag. 3).
3.1.2 CONTROLELAMPJE "AAN"
(Ref. 5 - Afb. 1 pag. 3) Dit brandt wanneer de generator gereed is om
met lassen te beginnen.
3.1.3 CONTROLELAMPJE OVERVERHITTING
Wanneer het gele controlelampje (Ref. 6 - Afb. 1 pag. 3) op het paneel
aan de voorkant gaat branden betekent dit dat het apparaat oververhit
is geraakt vanwege een te hoog opgedreven bedrijfscyclus. Onder-
breek in dit geval het laswerk, maar laat de generator aan totdat het
controlelampje uitgaat, hetgeen betekent dat de temperatuur weer nor-
male waarden heeft bereikt.
3.1.4 KEUZESCHAKELAAR AMPERAGE
Kies met de knop (Ref. 7 - Afb. 1 pag. 3) de voor het las-
sen benodigde stroomwaarde.
3.1.5 TIMER / SLOPE DOWN
(Ref. 8 - Afb. 1 pag. 3) Stelt de daaltijd in van 0 tot 6 seconden
bij de lasmethodes met 2 en 4 fasen. Stelt bij het puntlassen de
tijd van de laspunten in van 0,2 tot 6 seconden.
3.1.6 KEUZESCHAKELAAR PULSER / AC FREQUENTIE
(Ref. 9 - Afb. 1 pag. 3) In DC modus en in de 0 stand,
levert de generator gelijkstroom. De navolgende stan-
den bepalen de frequentie van de stroomimpulsen. In
AC modus bepalen dezelfde standen de frequentie van
de wisselstroom.
3.1.7 AC/DC KEUZESCHAKELAAR
(Ref. 10 - Afb. 1 pag. 3) Keuze tussen gelijkstroom en wissel-
stroom.
3.1.8 BALANSREGELAAR
(NL) 3
(Ref. 11 - Afb. 1 pag. 3) Regelt de verhouding tus-
sen afbijting en penetratie. Rotatie naar rechts doet
de penetratie toenemen, terwijl die naar links voor
meer afbijting zorgt. De tussenstand zorgt voor een
goede afbijt-penetratie tussenoplossing.
NL