124 | Inbedrijfname
4
Inbedrijfname
Alle elektrische aansluitingen correct aansluiten en pas
daarna de inbedrijfstelling uitvoeren!
▶ Respecteer de installatie-instructies van alle compo-
nenten en modules van de installatie.
▶ Schakel de voedingsspanning alleen in, wanneer alle
modules zijn ingesteld.
OPMERKING: Schade aan de installatie door een defecte
pomp!
▶ Vul en ontlucht de installatie voor het inschakelen,
zodat de pompen niet drooglopen.
4.1
Codeerschakelaar instellen
Wanneer de codeerschakelaar op een geldige positie staat, dan brandt
de bedrijfsindicatie constant groen. Wanneer de codeerschakelaar op
een ongeldige positie staat, brandt de bedrijfsindicatie eerst niet en be-
gint daarna rood te knipperen.
Warmte-
Bedienings-
bron
Systeem
II
1 A ...
–
1A
–
1 B ...
–
–
1 B ...
–
–
1 A ...
–
–
–
1 A ...
–
–
–
3...
–
–
–
4 ...
–
Tabel 14 Functie van de module via codeerschakelaar toekennen
Warmtepomp
Andere warmtebron
1...
Zonnesysteem 1
3...
Circulatiesysteem 3
4 ...
Laadsysteem 4
II
CR 400/CW 400/CW 800/RC300
III
CS 200/SC300
IV
HPC 400/HMC300
Wanneer op de module de codeerschakelaar op 8 of 10
is ingesteld, de busverbinding niet met een warmtebron
verbinden.
6 720 815 257 (2014/10)
Codering
Codering
eenheid
module 1
module 2
III
IV
–
1
–
–
–
1
–
–
–
1
–
–
–
1
–
–
–
10
–
–
–
10
–
–
–
8
–
–
–
–
7
–
–
4.2
Inbedrijfname van de installatie en de module
4.2.1
Instellingen bij zonnesystemen
1. Codeerschakelaar instellen.
2. Eventueel de codeerschakelaar op overige modules instellen.
3. Schakel de voedingsspanning (netspanning) voor de totale installatie
in.
Wanneer de bedrijfsindicatie van de module permanent groen brandt:
4. Neem de bedieningseenheid aan de hand van de meegeleverde in-
structie in bedrijf en stel deze overeenkomstig in.
5. In het menu Instellingen zonne > Zonneconfiguratie veranderen
geïnstalleerde functies kiezen en aan zonnesysteem toevoegen.
6. Instellingen op de bedieningseenheid voor het zonnesysteem contro-
leren en eventueel zonneparameters aanpassen.
7. Starten zonnesysteem.
4.2.2
Instellingen bij circulatie- en laadsystemen
1. Codeerschakelaar op MS 200 voor het laadsysteem op 7 of voor het
circulatiesysteem op 8 instellen.
2. Eventueel de codeerschakelaar op overige modules instellen.
3. Schakel de voedingsspanning (netspanning) voor de totale installatie
in.
Indien de bedrijfsindicatie van de module constant groen brandt:
4. Neem de bedieningseenheid aan de hand van de meegeleverde in-
structie in bedrijf en stel deze overeenkomstig in.
5. In het menu Instellingen circulatie > Circulatieconfiguratie wijzi-
gen geïnstalleerde functies kiezen en aan het circulatiesysteem toe-
–
voegen of in het menu Instellingen warm water het laadsysteem
2
instellen.
–
6. Instellingen op de bedieningseenheid voor de installatie controleren
2
en eventueel circulatieparameters of warmwatersysteem I instellin-
–
gen aanpassen.
2
–
–
MS 200