tegen de leidingwanden gespoten waardoor de afzet-
ting tegen de wanden loskomt.
Ontgrendel de borgpen op de slanghaspel. Steek min-
stens een meter slang in de afvoerleiding, houd de
slang met één hand vast en druk de voetklep in. De
slang wordt in de leiding getrokken door de achter-
waarts gerichte stralen van de spuitkop. Voed de slang
zo ver als nodig in de afvoerleiding. Als de slang stopt,
betekent dat dat ze een of andere belemmering is te-
gengekomen.
Als de spuitkop niet voorbij een belemmering geraakt,
zoals een richtingsverandering (sifon, bocht, enz.) of
een verstopping, doet u het volgende:
• duw de slang met korte, krachtige stoten in de lei-
ding.
• draai de slang een kwart- tot een halve slag om de
richting van de slang te oriënteren t.o.v. de rich-
tingsverandering (als de slang gedraaid is, moet
u ze, eenmaal de obstructie voorbij, weer terug-
draaien om knikken te voorkomen) Zie figuur 15.
• gebruik de pulsmodus.
stuk).
• gebruik een sifonslang of een slang met een klei-
nere diameter.
Figuur 15 – De slang ronddraaien
KJ-2200/KJ-3100 rioolreinigingsmachines
(zie volgend hoofd-
Eenmaal de obstructie voorbij neemt u best even de
tijd om dat gedeelte van de leiding schoon te maken
alvorens verder te gaan. Laat de spuitkop tot een eind-
je voorbij de obstructie gaan en trek hem vervolgens
terug door de zone van de obstructie. Doe dat verschil-
lende keren en ga vervolgens verder door de afvoer-
leiding.
Houd het afvoerwaterniveau in het oog. Als het water
te hoog komt, moet u de machine mogelijk even stop-
pen om het water te laten weglopen alvorens verder te
gaan. Wanneer de leiding vol water is, is de rioolreini-
ger minder doeltreffend dan wanneer de leiding leeg
is. Laat de rioolreiniger niet te lang werken met ge-
sloten voetklep (OFF). Wanneer de voetklep gesloten
is (OFF), hercirculeert het water in de pomp waardoor
het water wordt opgewarmd. Dat kan ervoor zorgen
dat de thermische overbelasting van de pomp wordt
geactiveerd.
Wanneer de spuitkop eenmaal ver genoeg in de lei-
ding zit, trekt u de slang langzaam (1' / 30 cm per mi-
nuut voor sterk verstopte leidingen) terug door de lei-
ding. Gebruik één hand om de slang te bedienen en de
andere om de slang op de haspel te wikkelen. Let op
wanneer de spuitkop de afvoeropening nadert, om te
voorkomen dat de spuitkop tevoorschijn komt terwijl
er nog water uit spuit. Daardoor zou de slang kunnen
gaan rondzwiepen en slagletsels veroorzaken of letsels
door onder hoge druk geïnjecteerde vloeistof. Bewaar
steeds de controle over de slang. Kijk uit voor de mar-
kering op de slang die aangeeft dat de spuitkop bijna
naar buiten komt. Laat de voetklep los om de water-
stroom af te sluiten.
Zet de motor af volgens de instructies in de motorhand-
leiding, en druk de voetklep in om de systeemdruk af te
laten. Laat het systeem nooit onder druk staan. Indien
nodig verwisselt u de spuitkop en gaat u verder met
het reinigen van de leiding volgens de hoger beschre-
ven procedure. Het is raadzaam de veer verschillende
keren in de verstopte afvoerleiding te voeren om ze
helemaal schoon te maken.
Eenmaal klaar schakelt u de machine uit, verwijdert
u de spuitkop en opent u de inlaatklep om de pomp
en de slang uit te spoelen. Wanneer u de rioolreiniger
in koude weersomstandigheden gebruikt, dient u het
water onmiddellijk uit het systeem te verwijderen om
schade door bevriezing te voorkomen. Kijk in Opber-
gen van de machine voor informatie over vorstbescher-
ming.
Gebruik van de pulsmodus
Wanneer bewegen met de slang niet volstaat om door
een richtingsverandering of obstructie te geraken,
moet u de pulsmodus gebruiken. De pulsmodus ver-
95