AFSTELLING VAN DE RIEM
LET OP – De frees moet pas naar voren
beginnen te draaien wanneer op het
betreffende bedieningsorgaan daarvoor
gebruikt is.
De bedieningshendel voor het spitten (afb.
12, detail A ) mag de frees pas starten nadat
het de helft van de eigen slag afgelegd heeft.
Dit wordt bereikt door in te grijpen op de
regelaar van de overbrenging (afb. 12, detail
B) die zich op de bedieningshendel bevindt.
Wanneer de bedieningshendel (afb. 12, detail
A) zich op het einde van de slag bevindt
(werkpositie) moet de afstand tussen de twee
flappen van de riem (Afb. 13, detail C) 40÷45
mm bedragen.
Indien u er niet in slaagt deze situatie met de
regelaar te bereiken (de regelaar heeft het
einde van de schroefdraad bereikt) dan moet
de trapeziumriem afgesteld worden door de
motor te verplaatsen langs de sleuven van
het frame waarop de motor bevestigd is (Afb.
14, detail D).
Wanneer de riem gespannen is (werkpositie)
stelt u de slag van de bovenste en onderste
steunstukken in (Afb. 15 detail E en F), zodat:
- De afstand tussen de riem en het bovenste
steunstuk 1/2 mm bedraagt
- De afstand tussen de riem en het onderste
steunstuk 2/3 mm bedraagt
LET OP
In de machines die een keuzeschakelaar voor
de langzame of snelle versnellingen hebben,
moet de dubbele riemspanner in positie
gebracht worden zoals afbeelding 16 toont,
zodat rol G, die de langzame versnellingen
bedient, zich dichter bij de motorriemschijf
H bevindt.
58